ECLI:NL:RBZWB:2024:2271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/419225 / FA RK 24/750
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in zorgaccommodatie

Op 4 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een opvolgende rechterlijke machtiging voor de cliënt, geboren in 1938, die momenteel verblijft in een zorgaccommodatie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van zes maanden, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij de cliënt, zijn advocaat, een zorgcoördinator en een arts aanwezig waren.

Tijdens de behandeling werd duidelijk dat de cliënt lijdt aan Lewy body dementie en dat er zorgen zijn over zijn veiligheid en welzijn. De zorgcoördinator en de arts bevestigden dat de cliënt zich onveilig beweegt en dat er risico's zijn dat hij onbegeleid de zorgaccommodatie zou willen verlaten. De advocaat van de cliënt pleitte voor afwijzing van het verzoek, maar de rechtbank oordeelde dat de opname noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing.

De rechtbank concludeerde dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen en verleende de machtiging voor de gevraagde periode van zes maanden. De beschikking is mondeling gegeven door rechter P. Pellikaan en is op 4 maart 2024 in het openbaar uitgesproken, met een schriftelijke uitwerking op 13 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419225 / FA RK 24/750
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van 4 maart 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1938 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
thans verblijvende in de [zorgaccommodatie] , [locatie] , [adres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg.

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 16 februari 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring van 7 februari 2024;
- de aanvraag van 9 februari 2024;
- de mondelinge beslissing van deze rechtbank van 30 augustus 2023, schriftelijk bevestigd op 12 september 2023;
- het indicatiebesluit van 14 augustus 2023.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 maart 2024, in de hierboven genoemde accommodatie.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam 1] , zorgcoördinator;
- via een telefonische verbinding: mevrouw [naam 2] , arts.

2.Het verzoek

Het CIZ verzoekt de rechtbank een opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor cliënt te verlenen voor de duur van zes maanden.

3.Standpunten

3.1
Op de vraag van de behandelend rechter hoe het met hem gaat antwoordt cliënt “verrekte slecht” en “anderen maken er hier een rotzooi van”, waarbij hij naar de vloer wijst. Op de daaropvolgende vraag van de behandelend rechter wat hij vindt van het wonen in de zorgaccommodatie geeft cliënt aan “daar weet ik niets van”.
3.2
De zorgcoördinator brengt naar voren dat bij cliënt Lewy body dementie is gediagnosticeerd. Een half jaar geleden is hij ten val gekomen, daarbij heeft hij zijn heup gebroken. Daarvan is hij vervolgens wonderbaarlijk hersteld. Echter omdat cliënt zich al vóór het ongeval onveilig voortbewoog is in overleg met zijn familie besloten hem niet verder te revalideren en het lopen niet te stimuleren. Momenteel beweegt cliënt zich voort met behulp van een trippelrolstoel. Daardoor weet hij nog steeds goed de weg naar de deur en uitgang te vinden, terwijl bij hem de wil om terug te keren naar huis aanwezig blijft. Zijn ziektebeeld maakt dat bij cliënt sprake is van snel schommelende stemmingswisselingen. Ook is hij fysiek nog behoorlijk sterk. Zij ondersteunt daarom het voorliggende verzoek, nu zij de kans reëel acht, vooral nu er een mooiere weersperiode aanbreekt, dat hij frequent pogingen zal gaan ondernemen om onbegeleid de zorgaccommodatie te verlaten.
3.3
De arts sluit zich aan bij hetgeen door de zorgcoördinator naar voren is gebracht. Aanvullend merkt zij op dat gezien wordt dat cliënt met behulp van zijn trippelrolstoel loopactiviteiten onderneemt vergelijkbaar met die welke hij ook vóór het ongeval al ondernam. Dit maakt dat over voldoende mogelijkheden dient te worden beschikt om hem te kunnen begrenzen, zodra hij kans ziet om zich zonder begeleiding naar buiten te begeven. Op de vraag van de advocaat of er intussen veranderingen zijn gesignaleerd in het psycho geriatrisch ziektebeeld van cliënt antwoordt zij dat dit niet het geval is. Wel is het de verwachting dat het beeld geleidelijk aan zal verslechteren. Op de vraag van de advocaat of sprake is van minder verzet tegen de opname sinds hij afhankelijk is van de trippelrolstoel reageert zij ontkennend. Daarbij wijst zij erop dat cliënt voldoende machtig is om zelfstandig zijn trippelrolstoel in de sluis bij de buitendeur te parkeren, bedoeld om daar te wachten op een gelegenheid om de zorgaccommodatie te verlaten. Cliënt kan vervolgens fysiek agressief worden wanneer hij daarin wordt tegen gehouden. Op de laatste vraag van de advocaat waarom de aanvraag voor een rechterlijke machtiging in een erg laat stadium is ingediend antwoordt zij dat daaraan een administratieve fout ten grondslag ligt.
3.4
De advocaat van cliënt voert aan dat cliënt in het voorgesprek en ook tijdens de mondelinge behandeling duidelijk heeft aangegeven dat hij niet in de zorgaccommodatie wil zijn. Namens zijn cliënt pleit hij daarom primair voor afwijzing van het voorliggende verzoek.
Bij wijze van subsidiair standpunt wenst hij zich ten aanzien van het voorliggende verzoek te refereren aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij neemt hij in aanmerking dat hem uit de stukken genoegzaam is gebleken van een psychogeriatrische aandoening bij zijn cliënt gepaard gaand met een psychische stoornis, van daaruit veroorzaakt ernstig nadeel en van het ontbreken van minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen. Bij het subsidiair ingenomen standpunt baseert hij zich mede op informatie die is verkregen uit een gesprek met de echtgenote van cliënt.

4.Beoordeling

4.1
Uit de overgelegde stukken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening gepaard gaand met een psychische stoornis, te weten Lewy Body Dementie.
4.2
Deze psychogeriatrische aandoening die gepaard gaat met een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
- levensgevaar;
- ernstige verwaarlozing;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
4.3
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.4
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.5
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf.
4.6
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent een opvolgende machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1938 te [geboorteplaats];
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 4 september 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Pellikaan, rechter en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024 in tegenwoordigheid van Baremans als griffier, en op
13 maart 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.