ECLI:NL:RBZWB:2024:2287

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/419808 / JE RK 24-391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een familiezorgzaak

Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. Bollen, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van negen maanden. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben ingestemd met het verzoek, waardoor een mondelinge behandeling niet nodig was.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling gekeken naar de voortgang van de hulpverlening aan de ouders en de ontwikkeling van de kinderen. De vader heeft hulp in de vorm van EMDR-therapie ontvangen, terwijl de moeder positieve stappen heeft gemaakt met ondersteuning van een hulpverleningsorganisatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds gemonitord moet worden, vooral gezien de zorgen die de moeder heeft over de overdrachtsmomenten naar de vader.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de doelstellingen van de ondertoezichtstelling nog niet volledig zijn behaald en dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 8 januari 2025. Dit is in het belang van de kinderen, zodat hun ontwikkeling en de opvoedondersteuning aan de vader kunnen worden voortgezet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419808 / JE RK 24-391
Datum uitspraak: 5 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
bijgestaan door mr. J.M.G. Cox,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
bijgestaan door mr. J.C. Hissink, waarnemend advocaat namens mr. S. van Reeven-Őzer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 maart 2024;
  • de van de advocaat van de moeder ontvangen brief, gedateerd 25 maart 2024;
  • het van de waarnemend advocaat van de vader op 25 maart 2024 ontvangen e-mailbericht.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 29 juni 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 8 juli 2023 tot 8 april 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2
[minderjarige 2] is op 15 januari 2024 gestart bij [speciaal onderwijs] . Er heeft op 29 februari 2024 - in afwezigheid van de jeugdzorgwerker wegens ziekte - een eerste evaluatie plaatsgevonden. De GI verwijst naar het concept handelingsplan voor de eerste bevindingen van [speciaal onderwijs] .
4.3
[minderjarige 1] zit in een klas van [school] . De juffen van [minderjarige 1] zijn betrokken bij haar ontwikkeling. Zij zien dat [minderjarige 1] positieve stappen maakt. Gezien haar gunstige ontwikkeling wordt een reguliere leerweg voor haar als optie gezien.
4.4
Amarant heeft besloten het ouder-kind traject af te sluiten. Dit vanuit de opvatting dat de vader weliswaar gebaat is bij opvoedondersteuning, maar dat hij laat zien wegens omstandigheden op andere levensgebieden in zijn hoofd momenteel geen ruimte te hebben om op opvoedvaardigheden te trainen of opvoedondersteuning aan te nemen. Ook geeft hij al ruim een jaar aan geen hulpvragen te hebben en worden adviezen vanuit ouder-kind door hem niet opgevolgd, waardoor het traject stagneert. De vader dient eerst een individueel proces te doorlopen, alvorens er stappen gemaakt kunnen worden in de opvoedonder-steuning.
4.5
De ouderschapsbemiddelaar heeft aangegeven het traject weer op te kunnen pakken zodra de vader de juiste ondersteuning krijgt. Daarop heeft de vader een aanbod gekregen vanuit Amarant om te starten met een rouwtherapeut, dit om de scheiding (en alle gebeurtenissen daarom heen) te verwerken en sterker in zijn schoenen te komen staan en zich op de toekomst te kunnen richten. Echter heeft hij daarop aangegeven liever een traject aan te gaan bij [organisatie 1] . De psycholoog van [organisatie 1] die samen met de vader en de jeugdzorgwerker in gesprek is gegaan heeft vastgesteld dat de vader niet tot een hulpvraag komt, maar dat zij mogelijk wel een rol kan vervullen, bijvoorbeeld door met EMDR te starten. Deze hulpverlening is vervolgens per januari 2024 in gang gezet. Daaropvolgend heeft er op 26 februari 2024 een overleg plaatsgevonden met Crossroads over het continueren van de opvoedondersteuning aan de vader.
Er wordt intussen een duidelijke zorgvraag van de kinderen gezien, alsook een behoefte aan ondersteuning, die de vader momenteel niet kan bieden. Gehoopt wordt dat aan de hand van beeldvorming vanuit Ouder-Kind het gezin passende hulp kan krijgen, opdat zij als gezin verder komen. Zodra er bij de vader, na het eigen traject, weer ruimte is voor het opnemen van pedagogisch advies ontstaat er weer een mogelijkheid om de inzet van Ouder-Kind opnieuw te bespreken.
4.6
De hulpverlening aan de moeder door [hulpverleningsorganisatie] heeft uitgewezen dat zij positieve stappen maakt; deze hulpverlening zal daarom worden afgebouwd. Wel wordt gezien dat de moeder zorgen heeft over uitspraken die de kinderen doen en over hun huilmomenten telkens wanneer er overdrachtsmomenten van hen naar de vader zijn gepland. De moeder heeft laten blijken dat zij daarvoor ondersteuning behoeft om daarmee om te kunnen gaan. Verder is de moeder erop aangesproken dat zij nog te vaak op de vader rustende zorg- en opvoedtaken op zich neemt. Uit de door beide ouders gevolgde Video Home Training is gebleken dat de moeder haar aandacht tussen de kinderen afwisselt, dat zij hen op speelse wijze weet te stimuleren om een activiteit te ondernemen en de aandacht weer op het gevraagde te richten. Ook is het helpend gebleken wanneer de moeder de kinderen voor- structureert, zowel ruim van tevoren als kort voordat ze zich klaar gaan maken en ziet zij er het belang van in dat die momenten positief door haar worden benaderd.
4.7
De communicatie tussen de ouders verloopt via de groepsapp en een communicatie-boekje. Daarnaast vinden er per zes weken gezamenlijke gesprekken plaats met de jeugd-zorgwerker, waarvoor beide ouders agendapunten aanleveren. Beide ouders zijn altijd aanwezig op de gemaakte afspraken.
4.8
De GI acht het op grond van de aldus beschreven omstandigheden noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling met negen maanden wordt verlengd om te kunnen (blijven) werken aan de navolgende doestellingen:
- het bieden van opvoedondersteuning en individuele hulpverlening aan de vader overeenkomstig het door Crossroads uitgebrachte advies;
- het hervatten van de ouderschapsbemiddeling van Amarant;
- het volgen van de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en het stimuleren van de ouders om een gezamenlijke keuze te maken voor een school;
- het volgen van de zorg/contactregeling en trachten - voor zover mogelijk - deze op te schalen naar de oorspronkelijke regeling;
- het inzetten van een procesregisseur gemeente Tilburg ( [organisatie 2] ).

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1
Namens de moeder is door haar advocaat schriftelijk bericht dat de moeder met het verzoek van de GI kan instemmen en dat daarom in haar visie een mondelinge behandeling niet nodig is.
5.2
Namens de vader is door zijn waarnemend advocaat per e-mail bericht dat hij eveneens met het verzoek van de GI kan instemmen en dat ook wat hem betreft daarvoor geen mondelinge behandeling nodig is.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de inhoud van de stukken blijkt dat er in de afgelopen periode verder is gewerkt aan de inzet van ouderschapsbemiddeling, verbetering van de communicatie tussen de ouders, de acceptatie van hulp door de ouders bij het opvoeden van de kinderen, het verkrijgen van inzicht in de eigen problematiek en het voldoende aansluiten van de ouders bij de ontwikkeling van de kinderen. [minderjarige 2] gaat naar de vierdaagse [groepsbehandeling] in [plaats] . Het doel van de behandeling is dat [minderjarige 2] leert communiceren passend bij zijn leeftijd en/of ontwikkelingsmogelijkheden. De behandeling van [minderjarige 2] zal naar verwachting twaalf maanden in beslag nemen. Gevolgd en periodiek geëvalueerd zal gaan worden wat goed gaat en hoe [minderjarige 2] taal leert. Ook nemen de ouders deel aan de oudercursussen waarbij met de behandelcoördinator en het behandelteam afgestemd wordt wat het best passend is. [minderjarige 1] laat in haar huidige schoolklas een positieve ontwikkeling zien.
6.2.
De vader is gebaat bij opvoedondersteuning. Echter om ervoor te zorgen dat daarvoor bij hem in mentaal opzicht voldoende ruimte ontstaat, dient hij eerst een individueel hulpverleningstraject te doorlopen. Gebleken is dat inmiddels hulpverlening in de vorm van EMDR-therapie is opgestart en dat in gesprek met de vader de mogelijkheden tot het hervatten van de opvoedondersteuning worden bezien. De GI acht het van belang dat dit proces de komende tijd gemonitord blijft worden en daarbij meer specifiek ervoor wordt gewaakt dat de vader daarin niet overvraagd raakt.
6.3
De moeder heeft met de hulp en ondersteuning vanuit [hulpverleningsorganisatie] en met Video Home Training positieve stappen weten te maken. Wel heeft zij aangegeven nog behoefte te hebben aan ondersteuning bij het omgaan met de zorgelijke signalen die de kinderen afgeven tijdens de overdrachtsmomenten van hen naar de vader. Het verslag van de Video Home Training bij vader is op dit moment nog niet door de GI ontvangen.
6.4
Ten slotte geldt dat in de oudercommunicatie belangrijke stappen vooruit zijn gemaakt, voor wat betreft de wijze waarop die communicatie plaats vindt, het door beide ouders aanleveren c.q. bespreekbaar maken van aandachtspunten en daarin gezamenlijk oplossingsgericht te werk gaan. Ouderschapsbemiddeling is gestaakt, maar kan op een later moment – als de draagkracht van vader vergroot is - mogelijk weer hervat gaan worden.
6.5
Op grond van voormelde omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat de te behalen doelstellingen ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zoals geformuleerd in de beschikking van 29 juni 2023 (gedeeltelijk) nog niet zijn behaald.
6.6
In het belang van beide kinderen dient hun ontwikkeling de komende tijd nog in een verplicht kader gemonitord te blijven worden. Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dit voor het door hem gevolgde behandeltraject bij [speciaal onderwijs] en waar het [minderjarige 1] betreft of zij de huidige positieve ontwikkeling (op school) weet vast te houden. Ook dient het door de vader intussen gestarte individuele (EMDR) hulpverleningstraject de komende tijd gevolgd te blijven worden, nu dit tevens bepalend is om te kunnen vaststellen of/in hoeverre er bij hem voldoende ruimte ontstaat voor het accepteren van opvoedondersteuning. Het is ten slotte van belang dat de moeder wordt ondersteund bij de problemen die zij ervaart in het kader van de overdrachtsmomenten van de kinderen naar de vader en dat er daarnaast aandacht blijft voor mogelijkheden tot uitbreiding van zorg/contactregeling. Bovendien is het traject Ouderschapsbemiddeling voortijdig afgebroken, maar het wordt in het belang van de kinderen geacht als dat traject op een later moment weer kan worden hervat.
Daarom wordt aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor ondertoezichtstelling nog steeds voldaan. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen tot 8 januari 2025 (artikel 1:260, eerste lid, BW). Uit de standpunten van de ouders, zoals door hun afzonderlijke advocaten schriftelijk naar voren gebracht, blijkt dat zij daar achter kunnen staan.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 8 april 2024 tot 8 januari 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. Bollen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.