ECLI:NL:RBZWB:2024:2294

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10710270 \ CV EXPL 23-2802 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van gerechtsdeurwaarder en afwijzing van vordering wegens zorgvuldigheid bij uitvoering van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en PVU Gerechtsdeurwaarders B.V. De eiser, die procedeerde in persoon, vorderde betaling van een bedrag van € 15.602,00, vermeerderd met rente, en een schadevergoeding. De eiser stelde dat PVU ten onrechte de ontvangsten in mindering had gebracht op de vordering die hij had op een derde partij, terwijl deze ontvangsten al in een eerdere procedure waren verrekend. PVU voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van de eiser, stellende dat zij zorgvuldig had gehandeld en dat de eiser niet tijdig had gereageerd op de vragen die PVU had gesteld over de vordering.

De kantonrechter oordeelde dat PVU bij het aangaan en uitvoeren van de opdracht de zorgvuldigheid in acht had genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht. De rechter concludeerde dat PVU niet onrechtmatig had gehandeld en dat de vorderingen van de eiser daarom moesten worden afgewezen. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op € 947,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10710270 \ CV EXPL 23-2802
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
PVU GERECHTSDEURWAARDERS B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PVU,
gemachtigde: mr. M. Rietveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023 met de daarin genoemde stukken,
- de brief van [eiser] , ingekomen op 15 februari 2024,
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. Rietveld heeft spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft meerdere procedures gevoerd tegen de heer [naam] . Dit heeft geleid tot uitspraken op onder meer 13 augustus 2003, 28 januari 2009, 14 juni 2017 en 21 november 2019.
2.2.
Per brief van 18 juni 2018 heeft de toenmalig advocate van [eiser] , mr. Hos, aan PVU een grosse van de vonnissen uit 2003 en 2017 toegezonden, met de opdracht om tot betekening en executie van die vonnissen over te gaan. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Op basis van het vonnis uit 2003 dient de heer [naam] aan cliente de wettelijke rente te betalen vanaf 24 januari 1997 tot aan de terugbetaling van het bedrag van €81560,22 aan cliente. In een eerder stadium is er al via beslag op het pensioen een bedrag van circa €16000,-.”
2.3.
Per e-mail van 22 juni 2018 heeft PVU de ontvangst van de opdracht bevestigd en nog een zestal vragen en opmerkingen naar mr. Hos gezonden. In de e-mail is gevraagd om een berekening van de verschuldigde rente en om een actuele saldo-opgave van het verschuldigde bedrag, inclusief de gemaakte (ambtelijke) kosten en de in mindering ontvangen bedragen.
2.4.
In reactie heeft mr. Hos een berekening van de verschuldigde rente toegezonden en verwezen naar een e-mail van 17 december 2014 van [gerechtsdeurwaarders] , waarin staat dat [eiser] in totaal een bedrag van € 15.602,47 heeft ontvangen (hierna te noemen: de ontvangsten).
2.5.
PVU heeft vervolgens aanvullende vragen gesteld aan mr. Hos, die de vragen naar [eiser] heeft doorgezonden. [eiser] heeft per e-mail van 14 augustus 2018 onder meer het volgende naar mr. Hos gestuurd, die deze e-mail vervolgens naar PVU heeft doorgestuurd:
“In het vonnis van 14 oktober 2014 staat inderdaad dat het vonnis van augustus 2003 geexecuteerd kan worden vanaf 28 januari 2009. De reden hiervan is dat partijen op die datum alle vorderingen en schulden verrekend zouden hebben.
Dat betekent natuurlijk dat [naam] geen reden meer heeft het depot te handhaven. Immers hij heeft niets meer te vorderen. Omdat de wederpartij nog steeds blijft weigeren het depot terug te geven blijft de schade voor [naam] maar doorlopen vanaf 28 januari 2009.
[naam] moet de wettelijke rente betalen over E81.560 vanaf 28 januari 2009 tot heden (bij deze berekening is al rekening gehouden met wat de vorige deurwaarder heeft geind).
Men zou er ook van uit kunnen gaan dat de schade berekend moet worden vanaf januari 1997. Immers bij de verrekening van 28 januari 2009 ging men er van uit dat [eiser] het depot al terug had ontvangen, omdat er geen grond was voor handhaving van het depot (zie 419 en 420 van het vonnis van juni 2017).
Nu [naam] het depot niet terug geeft en te kennen geeft niet te willen verrekenen, kan hij zijn vordering uit het depot halen; de reden waarom hij het beslag indertijd heeft gelegd. Daarvoor heeft hij al een titel sinds 1999.
Dit betekent dat er niet verrekend is en dat [eiser] de rente mag rekenen vanaf januari 1997. Van dit bedrag, dus de wettelijke rente over E81.560 moet nog worden afgetrokken die al geind zijn n.l E15.602,47.”
2.6.
PVU is vervolgens tot betekening van de vonnissen uit 2003 en 2017 overgegaan. Per brief van 20 februari 2019 heeft PVU een overzicht van de vordering aan mr. Hos gezonden. Op de vordering zijn de ontvangsten in mindering gebracht. In de brief vraagt PVU om een akkoord om tot beslaglegging over te gaan. Diezelfde dag heeft mr. Hos per e-mail akkoord gegeven voor het leggen van beslag.
2.7.
Op 18 maart 2019 heeft PVU beslag gelegd. In de vordering zoals deze in het exploot is opgenomen zijn eveneens de ontvangsten in mindering gebracht.
2.8.
Per brief van 30 juli 2019 heeft PVU aan de advocaat van [naam] een overzicht van de vordering toegezonden. In het overzicht zijn de ontvangsten in mindering gebracht op de vordering van [eiser] .
2.9.
Per e-mail van 1 oktober 2019 heeft [eiser] aan PVU aangegeven dat de in de stukken genoemde hoofdsom de rente na 28 januari 2009 betreft en dat de ontvangsten al waren verrekend, zodat hier geen rekening meer mee hoefde te worden gehouden.
2.10.
Per e-mail van 2 oktober 2019 heeft PVU aan mr. Hos bericht dat de ontvangsten wel in mindering strekten op de totale vordering van [eiser] , omdat in de beslissingen niet is gesproken over bedragen waar al rekening mee is gehouden.
2.11.
Per e-mail van 11 november 2019 reageerde mr. Hos dat de ontvangsten niet opnieuw in mindering moesten worden gebracht.
2.12.
Bij vonnis in kort geding van 21 november 2019 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet in geschil was dat [eiser] door middel van eerdere beslagen € 15.602,47 heeft geïncasseerd en de vorderingen van [eiser] op [naam] met het huidige beslag volledig zijn voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van PVU tot betaling van € 15.602,00, vermeerderd met rente, en een nader bij staat op te maken schadevergoeding, met veroordeling van PVU in de proceskosten. [eiser] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
PVU heeft ten onrechte de ontvangsten in mindering laten strekken op de vordering die [eiser] had op [naam] . Met de ontvangsten is al in een eerdere procedure rekening gehouden. Ondanks dat [eiser] en haar toenmalig advocaat PVU op de fout heeft gewezen, wilde PVU niet tot aanpassing van de vordering overgaan. [eiser] heeft daardoor schade geleden ter hoogte van de ontvangsten, omdat nu tweemaal met de ontvangsten rekening is gehouden. Omdat [naam] zich in een procedure heeft beroepen op een overzicht van PVU met daarin een verkeerde opgave van de vordering, heeft [eiser] daardoor die procedure verloren. De daaruit voortvloeiende schade moet PVU ook vergoeden.
3.2.
PVU voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. PVU voert hiervoor het volgende aan.
PVU heeft meerdere keren vragen gesteld over de vordering en heeft gevraagd om een berekening van de vordering. Voordat beslag werd gelegd, heeft PVU aan de advocaat van [eiser] een overzicht van de vordering gestuurd. Hierop werd niet inhoudelijk gereageerd. Pas op 2 oktober 2019, een half jaar nadat beslag was gelegd, heeft PVU van [eiser] gehoord dat de ontvangsten niet in mindering moesten strekken. Niet gebleken is dat [eiser] zich in de procedure bij de rechtbank Amsterdam heeft verweerd tegen de gestelde onjuistheid van de door [naam] ingediende stukken.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening of PVU had moeten begrijpen dat het bedrag van € 15.602,47 wel of niet in mindering moest strekken op het bedrag dat [eiser] op [naam] te innen had, als de vordering vanaf januari 2009 werd berekend. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. PVU heeft niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. De kantonrechter zal dit hieronder verder toelichten.
Geen onrechtmatig handelen van PVU
4.2.
Het is de vraag of PVU bij de uitvoering van de opdracht de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht.
4.3.
Niet in geschil is dat PVU, na ontvangst van de opdracht van de toenmalig advocaat van [eiser] , per e-mail van 22 juni 2018 meerdere vragen heeft gesteld over de executie van de ontvangen vonnissen (van 2003 en 2017). Zo is gevraagd om een berekening van de verschuldigde rente en is gevraagd om een actuele saldo-opgave van het verschuldigde bedrag, inclusief de gemaakte (ambtelijke) kosten en de in mindering ontvangen bedragen. Vervolgens heeft PVU nog aanvullende vragen gesteld.
4.4.
Uit de opdracht van 18 juni 2018 kan niet zonder meer worden afgeleid dat PVU rekening moest houden met eerdere ontvangsten, in die zin dat die er wel waren, maar niet dat deze ontvangsten niet in mindering strekten op het door PVU te innen bedrag. In de opdracht heeft mr. Hos immers aangegeven dat de vordering betrekking had op rente vanaf 1997 en heeft zij op de eerdere ontvangsten gewezen. Naar aanleiding van deze opdracht heeft PVU uitdrukkelijk gevraagd om een berekening van de vordering en om een opgave van de totale ontvangsten. PVU heeft vervolgens beide ontvangen. Er is aan PVU geen melding gemaakt van het bestaan van het vonnis van 2009, waaruit de ontvangst en verrekening van het bedrag van € 15.602,47 zou kunnen worden afgeleid, laat staan dat hiervan een afschrift is verstrekt of een uitleg hierover is gegeven, op grond waarvan PVU zou moeten vermoeden dat dit bedrag niet in mindering moest strekken op het te innen bedrag. Onder deze omstandigheden is het niet onredelijk dat PVU er van uit is gegaan dat de ontvangsten nog in mindering moesten strekken op de vordering van [eiser] .
4.5.
Weliswaar schetste [eiser] in de e-mail van 14 augustus 2018 twee situaties om de vordering te berekenen (hetzij vanaf 1997 met aftrek van de ontvangsten, hetzij vanaf 2009 zonder aftrek van de ontvangsten), maar uit de e-mail volgt niet welke van de twee diende te worden gevolgd en op grond waarvan. PVU hoefde op grond van deze e-mail niet af te leiden dat de ontvangsten niet in mindering moesten strekken. Alle op dat moment bij PVU bekende informatie was zodanig dat naar het oordeel van de kantonrechter er geen aanleiding was om meer onderzoek te verrichten of vragen te stellen dan PVU heeft gedaan. PVU heeft bovendien vervolgens niet zonder overleg beslag gelegd: PVU heeft voor het leggen van beslag het overzicht van de vordering aan mr. Hos voorgelegd en zij heeft hierop haar akkoord gegeven. Van dat overzicht mocht PVU dan ook uitgaan.
4.6.
Pas op 1 oktober 2019, een half jaar na de beslaglegging, heeft [eiser] aan PVU aangegeven dat het overzicht van de vordering niet juist zou zijn. PVU heeft daarop gereageerd dat uit de te executeren uitspraken niet volgt dat met de ontvangsten geen rekening hoefde te worden gehouden. De kantonrechter is van oordeel dat de e-mail van 1 oktober 2019 (en daarna de e-mail van mr. Hos van 11 november 2019) voor PVU onvoldoende aanleiding was om tot een andere conclusie te hoeven komen. Deze berichten houden immers geen onderbouwde uitleg in waarom het door PVU berekende en door mr. Hos goedgekeurde bedrag toch anders zou moeten zijn.
4.7.
Het voornoemde leidt dan ook tot de conclusie dat PVU zowel bij het aangaan als bij de uitvoering van de opdracht de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht. PVU heeft dus niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Om die reden zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
4.8.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van PVU worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.