ECLI:NL:RBZWB:2024:2309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/02/419561 / JE RK 24-355
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met ernstige ontwikkelingsbedreigingen door verslavingsproblematiek van de moeder

Op 25 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd door de verslavingsproblematiek van hun moeder en de onveilige thuissituatie. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de minderjarigen gehoord, waarbij zij hun zorgen over de situatie hebben geuit. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreigingen zelf weg te nemen en dat er al veel hulpverlening is ingezet zonder resultaat. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, met als doel een veilige en stabiele woonsituatie te creëren en de minderjarigen te ontlasten van volwassenzaken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419561 / JE RK 24-355
Datum uitspraak: 25 maart 2024
Beschikking betreffende een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Middelburg,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te Terneuzen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure bestaat uit:
- het verzoekschrift van de Raad met bijlagen van 26 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 26 februari 2024.
1.2.
Op 25 maart 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelijktijdig met het verzoek van de vader tot wijziging hoofdverblijf van de minderjarigen (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/414585 / FA RK 23-4661) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op het verzoek van de vader zal bij separate beschikking worden beslist.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
Er is geen vertegenwoordiger van de GI verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover ieder een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan in het BRP ingeschreven op het adres van de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige 1] aan dat zij de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt, waardoor het een lange tijd niet goed met haar is gegaan. Zo heeft [minderjarige 1] vanwege de verslaving van de moeder langdurig voor haar broertjes en haar moeder moeten zorgen. Ook heeft [minderjarige 1] veel last van de moeizame verstandhouding tussen haar ouders; zij blijven negatief over elkaar praten in bijzijn van [minderjarige 1] en zijn niet in staat om met elkaar te communiceren, waardoor de communicatie tussen hen steeds via [minderjarige 1] verloopt. Het zit [minderjarige 1] daarnaast dwars dat haar ouders niet in staat zijn om echt naar haar te luisteren en haar te begrijpen; zij kan haar verhaal wel doen, maar haar moeder begint daarna gelijk over zichzelf te praten en haar vader gaat vrij snel daarna weer over tot de orde van de dag. [minderjarige 1] heeft er echter behoefte aan dat haar ouders terugkomen op wat zij met hen deelt en haar het gevoel geven dat er naar haar wordt omgekeken. Daarom had [minderjarige 1] een gesprek geregeld met haar ouders en haar buddy vanuit Juvent, maar dit gesprek kon helaas niet doorgaan omdat [minderjarige 1] plotseling in het ziekenhuis moest worden opgenomen vanwege een zware astma. Daarmee gaat het op dit moment gelukkig weer wat beter. [minderjarige 1] vertelt verder dat zij al is aangenomen voor de opleiding beveiliging, maar eerst nog haar examens moet halen. Ook benoemt [minderjarige 1] dat haar relatie en het contact met haar moeder erg belangrijk voor haar zijn. Zij wil dan ook graag weer bij haar moeder gaan wonen, maar zij weet dat zij nu beter af is bij haar vader. Daar komt zij tot rust en daar kan zij zich focussen op haar werk en studie, wat erg belangrijk is voor haar toekomst. [minderjarige 1] maakt zich wel grote zorgen om haar moeder en heeft er weinig vertrouwen in dat het haar moeder lukt om af te kicken en haar leven weer op te pakken. Volgens [minderjarige 1] laat de moeder vaak blijken dat zij hulp nodig heeft, maar kan de hulpverlening er onvoldoende voor haar zijn.
4.2.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het goed gaat met hem en bij de vader thuis. Daar wil [minderjarige 2] graag blijven wonen. Verder vertelt [minderjarige 2] dat hij graag voetbalt, hopelijk binnenkort kan beginnen met boksen en dat zijn cijfers op school nu even wat minder zijn, maar deze kan hij nog wel ophalen. Over het contact met zijn moeder geeft [minderjarige 2] aan dat hij haar al even niet heeft gezien. Wel heeft [minderjarige 2] gisteren een berichtje van zijn moeder ontvangen. Daar heeft hij niet op gereageerd, want hij wil voorlopig niet bij zijn moeder langskomen, in ieder geval niet zolang zij niet is afgekickt. Dit leek eerder het geval te zijn, maar toen belandde zijn moeder toch weer in het ziekenhuis. Daar is [minderjarige 2] teleurgesteld over.
4.3.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. In aanvulling daarop benoemt de Raad tijdens de mondelinge behandeling dat beide minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij hebben veel te lang in een situatie gezeten die helemaal niet goed voor hen was, hebben heftige gebeurtenissen meegemaakt met hun moeder en zijn belast met volwassenzaken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan daar verschillend mee om; [minderjarige 1] schiet erg in de verzorgende rol en neemt verantwoordelijkheden op zich die zij niet zou moeten krijgen en [minderjarige 2] neemt een meer onverschillige houding aan en lijkt te verharden. De minderjarigen hebben ook last van de gebrekkige oudercommunicatie. Ondanks dat er al veel hulpverlening bij de minderjarigen en hun ouders is ingezet, blijven de zorgen voortduren. Daar komt bij dat de gemaakte veiligheidsafspraken niet worden nagekomen. De Raad is daarom van mening dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid van de minderjarigen te waarborgen, hun belangen voorop te stellen en ervoor te zorgen dat de moeilijke situatie waar zij al zo lang in zitten, zoveel mogelijk wordt doorbroken. Aangezien de problematiek intensief is en de moeder vanaf morgen en voor een nog onbepaalde periode (opnieuw) wordt opgenomen, denkt de Raad dat er een jaar nodig zal zijn om alles goed op orde te brengen.
4.4.
Door en namens de vader wordt ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit vindt de vader nodig, omdat de huidige, ernstige situatie al lange tijd voortduurt en de hulpverlening in het vrijwillige kader niet tot een verbetering van de situatie heeft geleid en inmiddels is gestagneerd. De vader vindt het belangrijk dat de minderjarigen niet (meer) worden belast met volwassenzaken, rust kunnen ervaren en zich kunnen focussen op hun eigen ontwikkelingstaken. Ook de onderlinge oudercommunicatie dient structureel te worden verbeterd. Daar is een ondertoezichtstelling voor nodig, zodat de hulpverlening daadkrachtiger wordt ingezet. Daarbij merkt de vader op dat de minderjarigen een grote behoefte hebben aan rust, ook voor wat betreft de inzet van individuele hulpverlening voor hen. Zij moeten daar niet door worden overspoeld en dienen duidelijke kaders aangereikt te krijgen. De vader merkt tot slot op dat hij zich herkent in hetgeen [minderjarige 1] heeft verteld; er wordt thuis gepraat over de problemen die er spelen, maar daarna komt de vader daar niet meer op terug. Hij is echter bereid om daar aan te gaan werken. De vader heeft zich ook al ingezet voor systeemtherapie en is onder behandeling van de praktijkondersteuner van de huisarts.
4.5.
De moeder stemt ook in met het verzoek van de Raad. Dit acht zij in het belang van de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling geeft zij aan dat zij morgen weer wordt opgenomen om te detoxen en om een traumabehandeling te ondergaan. Het is nog niet bekend hoelang dat zal gaan duren. De moeder maakt zich verder zorgen om de minderjarigen bij de vader, omdat de minderjarigen haar hebben verteld dat de vader hen vroeger pijn heeft gedaan. Volgens de moeder speelt dit nu nog steeds. De moeder vindt het tot slot kwalijk dat het Raadsrapport niet het volledige verhaal vertelt; belangrijke gebeurtenissen uit het verleden zijn hierin niet meegenomen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. De kinderrechter zal hieronder toelichten hoe hij tot deze beslissing is gekomen.
5.2.
De kinderrechter maakt zich veel zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij kennen allebei een zeer belast verleden, waarbij zij meermaals aan heftige en traumatische gebeurtenissen zijn blootgesteld, onder meer vanwege de persoonlijke (verslavings)problematiek van de moeder. Als gevolg daarvan is met name [minderjarige 1] langdurig belast met de zorg voor haarzelf, haar broertjes, het huishouden en de moeder en hebben de minderjarigen in de thuissituatie bij de moeder langdurig veel onrust en spanningen ervaren. Daarnaast is er al jarenlang sprake van veel strijd tussen de ouders en lukt het de ouders niet om de minderjarigen daar buiten te houden. De ouders belasten de minderjarigen met spanningen door verwijten naar elkaar, het wantrouwen in elkaar en de diskwalificatie van elkaar. Naar het oordeel van de kinderrechter is er gelet op al het voorgaande sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.3.
De kinderrechter stelt vervolgens op basis van de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling vast dat de ouders op dit moment onvoldoende bereid en in staat zijn om deze ontwikkelingsbedreigingen op eigen kracht weg te nemen en de daarvoor benodigde hulpverlening te accepteren. Daarbij neemt de kinderrechter in overweging dat er de afgelopen tijd al veelvuldig hulpverlening (in het vrijwillig kader) is ingezet, zonder dat dit tot resultaten heeft geleid, aangezien het de ouders niet lukt om samen te werken en uit conflict te blijven. Het is de kinderrechter daarnaast gebleken dat de moeder erg belast is, waardoor het haar niet (voldoende) lukt om zich in te zetten voor de hulpverlening. Daar komt nog bij dat de moeder op dit moment opnieuw moet gaan afkicken van haar medicatieverslaving en daarvoor zal worden opgenomen. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht worden gesteld van de GI, zodat de GI regie kan voeren, er zicht komt op de thuissituaties bij beide ouders en de noodzakelijk bevonden hulpverlening voortvarend wordt ingezet. Allebei de ouders hebben daarmee ingestemd.
5.4.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Er is sprake van langdurige en hardnekkige patronen bij de minderjarigen en de ouders en het zal naar verwachting enige tijd kosten om deze patronen met de inzet van hulpverlening te kunnen doorbreken. De kinderrechter ziet daarom geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur te verlenen dan de Raad heeft verzocht.
5.5.
Binnen het komende jaar zal er aan de volgende, door de Raad gestelde doelen moeten worden gewerkt:
- de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een veilige, stabiele en rustige woonsituatie;
- de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen 'kind' zijn, waarmee wordt bedoeld dat zij niet worden belast met volwassenzaken;
- de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een veilig en onbelast contact met hun moeder;
- er is voor iedereen duidelijkheid over de (veiligheids)afspraken, waarbij het belang van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop staat. Ieder komt deze afspraken na;
- de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich naar hun mogelijkheden. Waar zij extra hulpbehoeftes hebben (gezien alles wat ze hebben meegemaakt), wordt er voor hen gekeken hoe dit kan worden geregeld.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van een jaar, met ingang van 25 maart 2024 en tot 25 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024 door mr. Van Noort, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 29 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.