ECLI:NL:RBZWB:2024:2310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/02/414791 / FA RK 23-4760
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake omgangsregeling en informatieregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de vaststelling van een omgangsregeling en informatieregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, aangeduid als 'de man', heeft verzocht om een zorg- en contactregeling met zijn kind, dat bij de moeder, aangeduid als 'de vrouw', verblijft. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2024 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de communicatie en samenwerking tussen de ouders, evenals over het contact tussen de man en het kind. De vrouw heeft aangegeven dat zij twijfelt aan de intenties van de man om betrokken te zijn bij het leven van het kind, gezien zijn eerdere gedrag en psychische problematiek. De man heeft echter aangegeven dat hij zich inzet voor zijn behandeling en openstaat voor begeleide omgang. De rechtbank heeft besloten dat er een (jeugd)hulpverleningstraject moet worden ingezet om de ouders te ondersteunen in hun communicatie en samenwerking ten behoeve van het kind.

De rechtbank heeft de ouders en het kind verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland voor hulpverlening. De beslissing over de omgangsregeling en informatieregeling is aangehouden voor de duur van negen maanden, zodat de ouders de kans krijgen om aan hun problemen te werken. De rechtbank heeft ook voorwaarden gesteld voor de rapportage van de hulpverlening en de mogelijkheid van een vervolgonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming indien nodig. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/414791 / FA RK 23-4760
Datum uitspraak: 28 maart 2024
beschikking betreffende vaststelling omgangsregeling en informatieregeling
in de zaak van
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. V.S. Waterval te Spijkenisse,
tegen
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verweerster.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 10 oktober 2023 ingekomen verzoekschrift van mr. Waterval, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 25 maart 2024. Bij die behandeling zijn verschenen de vrouw en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats].
2.2
De man heeft de [minderjarige] erkend.
2.3
Gelet op de erkenning van [minderjarige] door de man op 1 december 2022 is de vrouw van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige].
2.4
De [minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat een zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarige zal gelden gedurende een weekend per 14 dagen van vrijdag 18:30 uur tot zondag 18:30 uur, waarbij de vakanties en feestdagen tussen partijen in onderling overleg worden verdeeld;
- te bepalen dat de vrouw een informatieplicht wordt opgelegd betreffende de ontwikkeling van de minderjarige (gezondheid, algemeen welzijn en op termijn schoolresultaten etc.) en de vrouw verplicht om de man iedere maand een foto van de minderjarige te sturen.
3.2
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de man.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat er zorgen zijn over het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders en over het ontbreken van contact tussen de man en [minderjarige]. Het lukt partijen op dit moment niet om met elkaar in contact te treden over de [minderjarige] en zelfstandig afspraken te maken over (begeleide) contactmomenten tussen de man en [minderjarige], omdat het (wederzijds) vertrouwen ontbreekt. De vrouw heeft er geen vertrouwen in dat de man een vaderrol voor [minderjarige] op zich kan nemen, omdat de man al jaren is belast met ernstige, uiteenlopende psychische problematiek en de daartoe benodigde behandelingen en therapieën nog steeds niet heeft afgerond. Er is volgens de vrouw dan ook nog geen vooruitgang opgetreden in het toestandsbeeld van de man. De vrouw vreest dat de man vanwege zijn problematiek een gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van de [minderjarige], te meer nu de man eerder meermaals heeft aangegeven dat hij de baby niet wenste en hij voorafgaand aan en na de bevalling geen enkele betrokkenheid bij [minderjarige] toonde en zich niet inspande om voor [minderjarige] te zorgen. De vrouw twijfelt daarom aan de intenties van de man om nu ineens wel betrokken te willen zijn in het leven van [minderjarige]. Verder heeft de vrouw aangegeven dat zij eerder is lastig gevallen door de man en/of zijn vrienden en om deze reden met de [minderjarige] op een geheim adres woont en het telefoonnummer van de man heeft geblokkeerd. De man geeft aan dat hij de afgelopen periode heeft gebruikt om aan zichzelf te werken. Hij zet zich in voor zijn behandelingen, is in therapie gegaan en heeft zijn leven weer opgepakt. De man begrijpt dat hij dit zal moeten kunnen aantonen, maar hij wil ook graag open kaart spelen en laten zien dat het nu goed met hem gaat. De man wil zijn fouten herstellen en wil heel graag in contact komen met [minderjarige] en een goede vader voor [minderjarige] kunnen zijn. Hij staat er voor open om daarin te worden ondersteund door de hulpverlening en vindt het prima als er wordt gestart met een vorm van begeleide omgang. De man heeft verder opgemerkt dat hij geen positief beeld heeft van de vrouw, maar hij wil zich nu gaan focussen op de toekomst en het verleden laten rusten.
4.2
Uit het voorgaande blijkt dat partijen op dit moment (nog) niet in staat zijn om adequaat en in het belang van [minderjarige] met elkaar te overleggen en om de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 25 maart 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
Het loket wordt er nogmaals op gewezen dat de (woon)gegevens van de moeder geheim dienen te blijven.
4.3
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.4
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met partijen besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (
zware systeemgerichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze
beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage
uiterlijk 7 januari 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor het verzoek met betrekking tot het kind.
4.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke vorm van contact met de man en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van de [minderjarige]?
- Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van de [minderjarige]?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.1
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.13
Omdat ouders en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het verzoek van de man met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling en een informatieregeling, maar houdt hij de beslissing daarover voor de duur van negen maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en hun kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder,
daarbij dienen de (woon)gegevens van de moeder geheim te blijven;
5.2
verzoekt het loket om uiterlijk
7 januari 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.3
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.4
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.5
verzoekt de Raad, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.6
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.7
houdt aan de beslissing op het verzoek van de man met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling en een informatieregeling in afwachting van het voornoemde traject.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Noort, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024 in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.