ECLI:NL:RBZWB:2024:2328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/11272
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over verkeersbesluit voor elektrische voertuigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2024, in de zaak tussen Vereniging 't Zand als eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch als verweerder, werd het verzoek van eiseres om een proceskostenveroordeling beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit van 30 december 2022, dat maatregelen omvatte voor het reserveren van parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen. Het college had het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 15 mei 2023, waarna eiseres beroep instelde. De zaak werd verwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant door de Rechtbank Oost-Brabant. Tijdens de zitting op 9 februari 2024 werd afgesproken dat als het college tegemoet zou komen aan eiseres, zij het beroep zou intrekken. Dit gebeurde uiteindelijk, en eiseres liet de rechtbank weten dat er overeenstemming was bereikt. De rechtbank oordeelde dat het college geheel aan eiseres tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf tot een proceskostenveroordeling. Eiseres vroeg om vergoeding van het griffierecht en reiskosten, welke door de rechtbank werden toegewezen. De rechtbank veroordeelde het college tot betaling van € 365,- aan griffierecht en € 11,52 aan reiskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2024 in de zaak tussen

Vereniging 't Zand, uit 's-Hertogenbosch, eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiseres om een veroordeling van het college in de proceskosten.
In het besluit van 30 december 2022 (primair besluit) heeft het college een verkeersbesluit genomen. Dit besluit hield in dat er, in verband met het reserveren van steeds twee parkeerplaatsen in diverse straten van de gemeente ’s-Hertogenbosch ten behoeve van het opladen van elektrische voertuigen, verkeersborden zouden worden geplaatst en maatregelen op de weg zouden worden genomen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt voor zover het ziet op de locaties [straat 1] en [naam 1] de [straat 2].
In het besluit van 15 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij beslissing van 23 november 2023 van de Rechtbank Oost-Brabant is de zaak verwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Het beroep is gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder nummer BRE 23/11271 besproken op de zitting van de rechtbank op 9 februari 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 2] en [naam 3] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college, mr. [naam 4].
Ter zitting hebben partijen afgesproken met elkaar in gesprek te gaan. Als het college aan eiseres tegemoet zou komen, zou zij het beroep intrekken, mits het college de proceskosten zou vergoeden. Het college heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft ter zitting ingestemd met de vergoeding van de proceskosten.
Bij brief van 22 maart 2024 heeft eiseres de rechtbank laten weten dat partijen overeenstemming hebben bereikt en dat zij het beroep intrekt.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
3. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan eiseres tegemoet is gekomen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit voor zover dat zag op de locaties [straat 1] en [naam 1] de [straat 2]. Het verkeersbesluit ten aanzien van de locatie [straat 1] is ter zitting al door de gemachtigde van het college ingetrokken. Uit de brief van 22 maart 2024 van eiseres blijkt dat het college nu ook tegemoet is gekomen ten aanzien van de locatie [naam 1] de [straat 2]. Daarmee is het college geheel aan eiseres tegemoet gekomen.
4. Nu het college aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van het griffierecht. Daarnaast heeft eiseres verzocht om vergoeding van de door [naam 3] gemaakte reiskosten. De rechtbank stelt deze reiskosten vast op een bedrag van € 11,52. Van andere proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is niet gebleken.
5. Daarnaast dient het college het griffierecht ter hoogte van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
6. De rechtbank kent het bedrag van € 11,52 aan reiskosten voor de door [naam 3] gemaakte reiskosten in verband met de zitting toe.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 11,52 aan proceskosten eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 8 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht.