ECLI:NL:RBZWB:2024:2329

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
02/259611-23 en 18/123628-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van twee diefstallen in vereniging met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van twee woninginbraken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T. Sandrk.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij de diefstallen. De bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en verklaringen van getuigen, wezen op een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de diefstallen niet door middel van braak of verbreking waren gepleegd, wat leidde tot een partiële vrijspraak voor dat onderdeel.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden vast, waaronder een meldplicht en behandeling voor verslavingsproblemen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder een 14-jarige jongen die alleen thuis was tijdens de inbraak. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd volledig toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/259611-23 en 18/123628-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Dordrecht
raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovengenoemd parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van twee woninginbraken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstallen uit de woningen door middel van verbreking.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs dat verdachte bij de diefstal uit de woning betrokken is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij daar weliswaar aanwezig was, maar dat hij niet in de woning is geweest. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
Feit 2
De verdediging stelt dat kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde goederen uit de woning heeft gestolen. Verdachte heeft dat ook bekend.
Niet kan worden bewezen dat de diefstal uit de woning heeft plaatsgevonden door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zodat daarvan partiële vrijspraak wordt bepleit.
Ook bevat het dossier geen bewijs dat verdachte de diefstal samen met [medeverdachte] heeft gepleegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de diefstal alleen heeft gepleegd.
De verdediging bepleit daarom ook partiële vrijspraak van het onderdeel medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2 – medeplegen
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in bijlage II, in onderling verband en in samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat [medeverdachte] in de woning in [plaats 1] was en dat hij op dat moment een grijs trainingspak en een zwart schoudertasje droeg. De zoon van aangever, die op de zolder was, zag hem onderaan de trap op de eerste verdieping staan. Toen zij oog in oog met elkaar stonden, hoorde de zoon de medeverdachte roepen “er zijn mensen thuis”.
Nu verdachte heeft verklaard dat hij daar aanwezig was en [medeverdachte] op de eerste verdieping stond, gaat de rechtbank ervan uit dat de medeverdachte dit riep naar verdachte en dat verdachte dus ook in de woning aanwezig was. Op de camerabeelden van de buren is ook te zien dat zowel verdachte als [medeverdachte] omstreeks 16:51 uur wegrenden van de woning, waarna de zoon omstreeks 16:54 uur zijn vader had gebeld. Voorts blijkt uit de camerabeelden van cameratoezicht dat de verdachten omstreeks 17:05 uur in [plaats 1] de parkeergarage tezamen verlieten in een Audi met [kenteken] .
Over de diefstal in [plaats 2] overweegt de rechtbank als volgt. Op de camerabeelden bij de taxistandplaats in [plaats 2] is te zien dat twee personen van wie het signalement overeenkomt met verdachte en [medeverdachte] bij de diefstal in [plaats 1] , omstreeks 18:29 uur de woning in [plaats 2] binnengingen. Verdachte heeft ook bekend dat hij de woning in [plaats 2] is binnengegaan en de diefstal heeft gepleegd. De andere persoon op de camerabeelden had net als [medeverdachte] ten tijde van de diefstal in [plaats 1] een grijs trainingspak aan met een zwart schoudertasje om zijn bovenlichaam. Op de camerabeelden was ook te zien dat beide personen kort erna met tassen de woning uitkwamen en dat de persoon met het grijze trainingspak een blauwe tas droeg. Na een ANPR-hit omstreeks 19:42 uur op voornoemd kenteken, werd, na een achtervolging, zowel verdachte als [medeverdachte] nabij Utrecht aangehouden. De weggenomen goederen uit beide woningen werden ook in dat voertuig aangetroffen. Een deel van de uit de woning in [plaats 2] weggenomen goederen zat
in een blauwe tas van de Albert Heijn. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat dit de blauwe tas is, die de persoon in het grijze trainingspak naar buiten droeg en dat die persoon [medeverdachte] was.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij beide diefstallen en dat daarbij tussen verdachte en [medeverdachte] sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd. Zij waren immers allebei in beide woningen aanwezig, zij hebben allebei een tas uit de woning in [plaats 2] gedragen en zij zaten steeds allebei in het voertuig, waarin ook de weggenomen goederen uit beide woningen zijn aangetroffen.
Feiten 1 en 2 - braak, verbreking en/of inklimming
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de diefstallen uit de woningen zijn gepleegd door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Bij de woning in [plaats 1] zijn door de aangever geen braaksporen aangetroffen en er is daar verder ook geen forensisch onderzoek naar gedaan. Wel is er forensisch onderzoek verricht naar braaksporen bij de woning in [plaats 2] . Uit dat onderzoek blijkt dat er weliswaar werk- tuigsporen zijn aangetroffen in de sluitnaad van de voordeur en balkondeur van de woning, maar niet kon worden vastgesteld of de woning door middel van braak of verbreking werd binnengedrongen via een van beide deuren. Verdachte zal daarom van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Feit 1 – geldbedrag van 100 euro
Niet kan worden bewezen dat er bij de diefstal uit de woning in [plaats 1] ook een bedrag van € 100,00 is weggenomen. In het voertuig is weliswaar klein geld aangetroffen, maar uit het dossier blijkt niet om welk totaalbedrag dit gaat en of dat geld kan worden gelinkt aan deze diefstal. Verdachte wordt daarvan partieel vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 5 oktober 2023 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) een gouden ring en twee ringen, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 5 oktober 2023 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) laptops en Playstation 5 spelcomputers en controllers en 9 politie polo's en een Nintendo Switch spelcomputer en een joycontroller, die aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 19 januari 2024.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij de strafoplegging niet uit te gaan van veelvuldige recidive en, voor zover de rechtbank dat wel doet, in ieder geval een groot deel voorwaardelijk op te leggen wegens de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] in slechts enkele uren schuldig gemaakt aan diefstal van goederen uit een woning in [plaats 1] en uit een woning in [plaats 2] . Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor het eigendom van anderen en enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Bij een insluiping in een woning wordt de privacy van de bewoners en hun gevoel van veiligheid ernstig geschaad, terwijl zij zich juist veilig moeten kunnen voelen in hun eigen woning. Insluiping zorgt bovendien ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid bij de samenleving in het algemeen.
De rechtbank vindt het daarnaast erg kwalijk dat in de woning in [plaats 1] ook nog een jongen van 14 jaar alleen thuis bleek te zijn, die onverwachts oog in oog kwam te staan met één van de daders. Dit moet voor hem een zeer beangstigende situatie zijn geweest, wat ook wel blijkt uit de aangifte van de vader van de jongen, die hij in paniek had gebeld. Bij deze mogelijke gevolgen heeft verdachte kennelijk niet stilgestaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 26 februari 2024. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een omvangrijk strafblad heeft en dat hij in ieder geval ook al in april 2018, januari 2020, november 2020 en 30 mei 2023 is veroordeeld tot flinke straffen voor soortgelijke feiten.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte daarom sprake is van veelvuldige recidive.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor insluiping in een woning, waarbij, net als in deze zaak, sprake is van veelvuldige recidive, geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. In deze zaak is sprake van twee insluipingen waardoor het oriëntatiepunt uitgaat van twaalf maanden gevangenisstraf.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte de feiten samen met [medeverdachte] heeft gepleegd en dat beide woningen zijn doorzocht en overhoop zijn gehaald, ook in de slaapkamers. Ook weegt de rechtbank mee dat de jongen, die alleen thuis was in de woning in [plaats 1] , is geconfronteerd met één van de daders.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 19 januari 2024.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte eerder bij de reclassering had aangegeven dat hij de negatieve spiraal in zijn leven wilde doorbreken en open stond voor een klinische behandeling. Na enig verloop van tijd stelde verdachte zich echter meer calculerend op. Verdachte vond dat de klinische behandeling op een te laat moment beschikbaar zou komen en weigerde mee te werken aan het psychologisch onderzoek voor de indicatie van het zorgtraject. Een klinische behandeling is daarom niet haalbaar gebleken. De reclassering heeft het risico op recidive echter ingeschat als hoog vanwege zijn verslavingsproblemen. Een intensief zorgtraject is nodig om de risico’s te beperken. De reclassering heeft derhalve geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, het verplicht begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het vinden van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd om het recidiverisico in te perken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij hulp wil en dat hij zich zal houden aan de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal derhalve overeenkomstig de eis aan verdachte opleggen een gevangenis- straf van veertien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd in het rapport van de reclassering van 19 januari 2024.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

Feit 2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een materiële schadevergoeding van € 230,40 voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat verdachte verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden, indien er voldoende causaal verband bestaat tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 200,00 in verband met de schade aan het scherm en de behuizing van de Mac Book Pro 2018, acht de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank stelt vast dat deze Mac Book gestolen is door verdachte en dat deze in de kofferbak van een auto, zonder bescherming, is aangetroffen bij verdachte. Op grond daarvan acht de rechtbank het aannemelijk dat deze schade is ontstaan als gevolg van de diefstal en het gevorderde bedrag acht de rechtbank billijk.
De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van € 30,40 in verband met de plaid, nu het causaal verband tussen deze schade en het feit onvoldoende is onderbouwd. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt immers niet dat deze zou zijn gestolen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 5 oktober 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer,
nu het voorwerp toebehoort aan verdachte en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet:
- 1 STK mes, goednummer G2622822.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen;
  • 6 STK schroef, goednummer G2644823;
  • 1 STK boormachine, groen, merk Stanley, goednummer G2644824;
  • 1 STK hamer, zwart, goednummer G2644825;
  • 1 STK gereedschap, oranje, goednummer G2644827;
  • 2 STK schoenen, merk Nike Airforce, goednummer G2644791;
  • 1 STK rugzak met gekleurde bloemen, goednummer G2644858.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 30 mei 2023 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, onder parketnummer 18/123628-23, ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal, anders dan de verdediging heeft bepleit, de vordering tot tenuitvoerlegging volledig worden toegewezen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor omzetting naar een taakstraf, zoals door de verdediging is verzocht.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal door twee verenigde personen;
feit 2: diefstal door twee verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Inforsa-reclassering op het adres Wittevrouwenkade 6 te (3512 CR) Utrecht en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door Inforsa-forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan detentie, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, en met dien verstande dat de behandeling aansluitend start aan de detentie.
Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waaronder, gelet op de problematiek, ook het innemen van medicijnen kan vallen als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat begeleiden door Fivoor-materieel juridische dienstverlening of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
* dat verdachte gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt verblijft in een nader te indiceren instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma die de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalings- regelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek kan gebruiken voor de controle en waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart het volgende in beslag genomen voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK mes, goednummer G2622822;
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 6 STK schroef, goednummer G2644823;
  • 1 STK boormachine, groen, merk Stanley, goednummer G2644824;
  • 1 STK hamer, zwart, goednummer G2644825;
  • 1 STK gereedschap, oranje, goednummer G2644827;
  • 2 STK schoenen, merk Nike Airforce, goednummer G2644791;
  • 1 STK rugzak met gekleurde bloemen, goednummer G2644858;

Vordering tenuitvoerlegging

- gelast dat de voorwaardelijke straf, die bij vonnis van 30 mei 2023 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden is opgelegd in de zaak onder parketnummer 18/123628-23
ten uitvoer wordt gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 4 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 200,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk
en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 200,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 april 2024.