ECLI:NL:RBZWB:2024:2334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10774009 \ AZ VERZ 23-70 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens chronische ziekte en aanzegverplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, die lijdt aan borstkanker met uitzaaiingen, en haar werkgever, Toychamp XL B.V. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet werd verlengd door de werkgever. De werknemer verzocht om een aanzegvergoeding en een billijke vergoeding, stellende dat de werkgever in strijd heeft gehandeld met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). De kantonrechter oordeelde dat de werkgever aan de aanzegverplichting had voldaan en dat de werknemer geen recht had op de gevraagde aanzegvergoeding. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet in strijd heeft gehandeld met de Wgbh/cz, omdat de werknemer niet kon aantonen dat haar chronische ziekte een rol heeft gespeeld bij de beslissing van de werkgever om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. De kantonrechter heeft Toychamp opgedragen te bewijzen dat de chronische ziekte van de werknemer geen rol heeft gespeeld bij de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 10774009 \ AZ VERZ 23-70
Beschikking van 22 maart 2024
in de zaak van
[verzoekster],
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: Stichting Rechtsbijstand ZLM ,
tegen
TOYCHAMP XL B.V.,
te Kerkrade,
verwerende partij,
hierna te noemen: Toychamp,
gemachtigde: mr. M.T.M. Zusterzeel.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 16
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 3
- de aanvullende producties 17 tot en met 20 van [verzoekster]
- de pleitnota met eisvermeerdering van (de gemachtigde van) [verzoekster]
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling met eisvermindering
- de akte van Toychamp.

2.De feiten

2.1.
Toychamp exploiteert een onderneming met onder meer een speelgoedwinkel in [plaats 2] . Op 14 september 2020 is [verzoekster] bij Toychamp in dienst getreden. Laatstelijk was zij werkzaam in de functie van assistent filiaalhouder voor 36 uur per week.
2.2.
Partijen hebben meerdere arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met elkaar gesloten.
  • De eerste arbeidsovereenkomst liep van 14 september 2020 tot en met 31 december 2020.
  • De tweede arbeidsovereenkomst liep van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.
  • De derde (en laatste) arbeidsovereenkomst liep van 1 januari 2022 tot en met 31 augustus 2023. Onder 2. van deze arbeidsovereenkomst staat het volgende: “
2.3.
Op 11 juli 2022 is [verzoekster] arbeidsongeschikt geraakt wegens ziekte. [verzoekster] lijdt aan een vorm van borstkanker met uitzaaiingen. Zij is daarvoor in behandeling.
2.4.
In een gesprek tussen [verzoekster] en mevrouw [HR-manager] (HR-manager bij Toychamp, hierna te noemen: [HR-manager] ) van 31 augustus 2023 heeft [HR-manager] aan [verzoekster] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zal worden. Verder heeft Toychamp eveneens op 31 augustus 2023 een e-mailbericht met bijlage naar [verzoekster] gestuurd. De bijlage betreft de schriftelijke mededeling – gedateerd op 31 juli 2023 – dat de arbeidsovereenkomst afloopt op 31 augustus 2023 en niet verlengd zal worden.
2.5.
Per 1 september 2023 heeft het UWV [verzoekster] een ziektewetuitkering toegekend.
2.6.
In een e-mailbericht van 3 oktober 2023 heeft [verzoekster] Toychamp erop gewezen dat zij in de eindafrekening ten onrechte niet heeft uitbetaald 144 verlofuren met een waarde van € 2.013,12 bruto en de 8% vakantiebijslag daarover van € 161,05. Deze bedragen zijn alsnog betaald door Toychamp aan [verzoekster] op basis van een verbeterde eindafrekening van 14 november 2023.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter – na eiswijziging tijdens de mondelinge behandeling van 19 december 2023 – om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,:
  • Toychamp te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de aanzegvergoeding van € 2.288,90 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van de algehele voldoening,
  • Toychamp te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van primair een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto en subsidiair een schadevergoeding van € 4.000,00 bruto wegens schending van artikel 7:611 BW, zowel primair als subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van de algehele voldoening,
  • Toychamp te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2023 tot 14 november 2023 over € 2.174,17 (€ 2.103,12 + € 161,05) aan te laat betaalde verlofuren en vakantiebijslag daarover,
  • Toychamp te veroordelen tot overlegging aan [verzoekster] van deugdelijke bruto-netto specificaties van voormelde betalingen,
  • Toychamp te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.031,65,
  • Toychamp te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
Samengevat legt [verzoekster] het volgende aan haar verzoeken ten grondslag. Volgens [verzoekster] heeft Toychamp de schriftelijke aanzegverplichting geschonden door pas op 31 augustus 2023 mondeling en schriftelijk aan [verzoekster] mee te delen dat de arbeidsovereenkomst – ondanks eerdere toezeggingen – niet zal worden voortgezet. Verder stelt [verzoekster] dat Toychamp ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst wegens de ziekte van [verzoekster] , het schenden van de re-integratieverplichtingen en het antidateren van de aanzegbrief.
3.3.
Toychamp voert verweer en verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken af te wijzen dan wel te matigen en [verzoekster] te veroordelen in de proces- en nakosten. Toychamp voert samengevat aan dat zij in de arbeidsovereenkomst al heeft voldaan aan de aanzegverplichting en dat zij nimmer een andersluidende toezegging heeft gedaan. Ook is er van bewust en relevant antidateren volgens Toychamp geen sprake. Verder betwist Toychamp dat zij de re-integratieverplichtingen heeft geschonden. Toychamp betwist eveneens dat de ziekte van [verzoekster] kwalificeert als een chronische ziekte. Tot slot betwist Toychamp dat zij onderscheid maakt wegens de ziekte van [verzoekster] .
3.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Aanzegvergoeding
4.1.
De kantonrechter zal de verzochte aanzegvergoeding afwijzen. Bij die beslissing is allereerst van belang dat de kantonrechter van oordeel is dat Toychamp bij het aangaan van de derde en laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1 aanhef en onder a. BW heeft voldaan. Immers, op grond van de onder 2.2 van deze beschikking geciteerde tekst uit de betreffende arbeidsovereenkomst had het voor [verzoekster] in beginsel duidelijk moeten zijn dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Weliswaar stelt [verzoekster] dat Toychamp daarna heeft toegezegd dat de arbeidsovereenkomst toch zou worden voortgezet, maar die stelling heeft [verzoekster] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. [verzoekster] wijst in dit kader op als producties 6, 7 en 8 door haar overgelegde berichten en verklaringen, maar uit die stukken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter (juist) niet dat Toychamp een dergelijke toezegging heeft gedaan. Uit de betreffende producties blijkt slechts dat [verzoekster] van mening is dat Toychamp heeft toegezegd dat haar arbeidsovereenkomst zal worden verlengd, maar dat is – mede in het licht van de gemotiveerde betwisting zijdens Toychamp – onvoldoende. Het voorgaande brengt mee dat de verzochte aanzegvergoeding en bijbehorende nevenverzoeken zullen worden afgewezen.
Wettelijke verhoging en rente over te laat betaalde vakantiedagen en vakantiebijslag
4.2.
De kantonrechter zal de verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente als volgt toewijzen. De laatste dag van de arbeidsovereenkomst was 31 augustus 2023. Dat betekent dat de openstaande vakantiedagen en de vakantiebijslag daarover vanaf 1 oktober 2023 opeisbaar waren. Door een vergissing is deze betaling pas verricht op 14 november 2023. Op grond van artikel 7:625 BW bedraagt de maximale wettelijke verhoging in dit geval 50%. Echter, de kantonrechter ziet in dit geval aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%. Bij dat oordeel is van belang dat er sprake was van een vergissing die door Toychamp snel is hersteld. Bovendien is er sprake van cumulatie van wettelijke verhoging en wettelijke rente, hetgeen ook een matiging rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande zal worden toegewezen een bedrag van € 217,42 (€ 2.174,17/10) aan wettelijke verhoging, alsmede de wettelijke rente over € 2.174,17, vanaf 1 oktober 2023 tot en met 13 november 2023.
Billijke vergoeding/schadevergoeding
Antidatering e-mailbericht
4.3.
[verzoekster] heeft aan de verzochte billijke vergoeding dan wel schadevergoeding onder meer ten grondslag gelegd dat Toychamp de bijlage bij het als productie 9 bij verzoekschrift overgelegde e-mailbericht van 31 augustus 2023 heeft geantidateerd (van 31 augustus 2023 naar 31 juli 2023) met als doel om haar schending van de aanzegverplichting te repareren. In dat kader overweegt de kantonrechter allereerst dat uit rechtsoverweging 4.1 volgt dat van schending van de aanzegverplichting geen sprake is, aangezien Toychamp bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al aan deze verplichting heeft voldaan. Het e-mailbericht van 31 augustus 2023 en de op 31 juli 2023 gedateerde bijlage zijn daarom juridisch weinig relevant. Ze zijn slechts een bevestiging van hetgeen al bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst was aangezegd. Bovendien heeft [verzoekster] haar – door Toychamp betwiste – stelling dat de bijlage bij het e-mailbericht van 31 augustus 2023 (bewust) is geantidateerd ook overigens onvoldoende onderbouwd. Kortom, de stelling van [verzoekster] dat Toychamp de bijlage bij het als productie 9 bij verzoekschrift overgelegde e-mailbericht van 31 augustus 2023 heeft geantidateerd, kan niet leiden tot toewijzing van een billijke vergoeding.
Schending re-integratieverplichtingen
4.4.
Daarnaast heeft [verzoekster] aan de verzochte billijke vergoeding dan wel schadevergoeding ten grondslag gelegd dat Toychamp haar re-integratieverplichtingen heeft geschonden. De kantonrechter is echter van oordeel dat [verzoekster] ook deze stelling – in het licht van de gemotiveerde betwisting door Toychamp – onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft [verzoekster] als productie 12 bij het verzoekschrift een e-mailbericht overgelegd van een medewerker van het UWV ( [medewerker UWV] , hierna te noemen: [medewerker UWV] ) van 17 oktober 2023, maar dat bericht is naar het oordeel van de kantonrechter achterhaald door het als productie 2 bij het verweerschrift overgelegde arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 27 oktober 2023. In het e-mailbericht van [medewerker UWV] van 17 oktober 2023 geeft [medewerker UWV] aan dat hij de beoordeling (voorlopig) heeft afgerond en dat zijn conclusie is dat Toychamp aan het einde van het dienstverband onvoldoende aan de re-integratie heeft gedaan. Verder staat in het betreffende bericht dat het rapport van [medewerker UWV] is voorgelegd aan de Loonsanctiecommissie, dat die een en ander gaat toetsen en dat een en ander pas definitief wordt als zij het met de conclusies van [medewerker UWV] eens zijn. Echter, in het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 27 oktober 2023 (ook opgesteld door [medewerker UWV] ) worden de re-integratie inspanningen van Toychamp als voldoende beoordeeld. In het rapport staat dat de loonsanctiecommissie het niet eens was met de conclusie dat de re-integratie inspanningen van de werkgever sanctiewaardig zijn. Verder staat in het rapport dat [medewerker UWV] er in eerste instantie van uitging dat [verzoekster] vanaf 23 juni 2023 belastbaar was met lichte re-integratie activiteiten en dat Toychamp daarom de re-integratie had moeten opstarten. Echter, de loonsanctiecommissie concludeerde dat pas op 28 juli 2023 – na het spreekuur met de bedrijfsarts – vaststond dat [verzoekster] belastbaar was. Gezien de korte periode tussen 28 juli 2023 en het einde van het dienstverband op 1 september 2023 werd van Toychamp niet meer verwacht te starten met de re-integratie. [medewerker UWV] heeft nog nader onderzocht of [verzoekster] toch al eerder belastbaar was, maar dat kon niet worden vastgesteld. Daarom concludeert [medewerker UWV] in het arbeidsdeskundig onderzoek dat er niet aantoonbaar sprake was van vertraging/stagnatie en daarmee van een tekortkoming in de re-integratie activiteiten van Toychamp. Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter er in deze procedure van uit dat Toychamp haar re-integratieverplichtingen niet heeft geschonden, laat staan dat er sprake is van een zodanige schending van de re-integratieverplichtingen dat dit de toekenning van een billijke vergoeding rechtvaardigt.
Verboden onderscheid chronische ziekte
4.5.
Tot slot heeft [verzoekster] – overigens eerst tijdens de mondelinge behandeling – aan de verzochte billijke vergoeding dan wel schadevergoeding ten grondslag gelegd dat Toychamp bij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst in strijd heeft gehandeld met de artikelen 1 en 4 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna te noemen: Wgbh/cz).
4.6.
Uitgangspunt is dat het de werkgever vrij staat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na afloop van de overeengekomen duur niet voort te zetten. Dit is niet het geval als de werkgever de arbeidsovereenkomst niet verlengt vanwege een chronische ziekte of handicap van de werknemer. In dat geval handelt de werkgever in beginsel in strijd met artikel 4 jo. artikel 1 van de Wgbh/cz Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte). Daarin is een verbod opgenomen om onderscheid te maken bij het aanbieden, aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding, waarbij als (direct) onderscheid wordt aangemerkt de omstandigheid dat een persoon op grond van een handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie.
4.7.
Op grond van artikel 10 Wgbh/cz geldt dat indien degene die meent dat een onderscheid is of wordt gemaakt, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, de wederpartij dient te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld.
4.8.
Wat een handicap of chronische ziekte is als bedoeld in artikel 4 van de Wgbh/cz wordt niet in die wet gedefinieerd. De Wgbh/cz is mede tot stand gekomen naar aanleiding van de Europese Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000. In zijn jurisprudentie heeft het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) nader uitgewerkt wanneer sprake is van een handicap (de richtlijn gebruikt de uitdrukking ‘chronisch ziek’ niet). Het HvJEU heeft geconstateerd dat dit begrip niet nader is gedefinieerd in de richtlijn zelf en heeft daarom aansluiting gezocht bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, welk verdrag door de EG is goedgekeurd bij besluit van 26 november 2009. Het HvJEU heeft het begrip vervolgens uitgelegd als zijnde een beperking die met name het gevolg is van langdurige lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die in wisselwerking met diverse drempels de betrokkene kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen (HvJEU 11 april 2013, «JAR» 2013/142, Ring en Werge en HvJEU 18 december 2014, «JAR» 2015/37, Kaltoft). Voor het kunnen aanmerken van een aandoening als handicap is dus van belang in hoeverre de werknemer nog werkzaamheden kan verrichten. en ook een uitwerking van het VN-verdrag inzake de rechten van een persoon met een handicap.
4.9.
De stelling van [verzoekster] komt erop neer dat bij haar borstkanker met uitzaaiingen is geconstateerd, waarvoor zij behandelingen volgt. Volgens haar is dit aan te merken als een chronische ziekte zoals bedoeld in de Wgbh/cz. Toychamp betwist dat de ziekte van [verzoekster] als een chronische ziekte kan worden aangemerkt. Toychamp stelt dat zij er vanuit ging en gaat dat [verzoekster] op termijn volledig zou herstellen en zou terugkeren naar Toychamp. Daarom is geen sprake van een verboden onderscheid.
4.10.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter zich voor de vragen gesteld òf [verzoekster] lijdt aan een chronische ziekte en als dat het geval òf Toychamp bij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst een verboden onderscheid heeft gemaakt.
4.11.
Vaststaat dat [verzoekster] ziek was en is. Uit de stukken en onbetwiste stellingen van Toychamp volgt wel dat [verzoekster] er vanuit gaat dat zij (uiteindelijk) hersteld. Dit volgt uit bijvoorbeeld het whatsapp-bericht van [verzoekster] van 31 augustus 2023 (productie 6), waarin zij aan Toychamp vraagt wanneer ze een voorstel met voorwaardes kan ontvangen om weer te mogen beginnen na haar herstel. Daarnaast heeft de bedrijfsarts in de rapportage van 23 juni 2023 (productie 13) vermeld dat [verzoekster] nu niet werkt maar in de toekomst wel kan werken.
4.12.
Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] sinds medio 2022 kampt met een vorm van borstkanker met uitzaaiingen. [verzoekster] stelt met verwijzing naar haar aanvullende producties 17 en 18 dat haar ziekte kwalificeert als een chronische ziekte in de zin van de Wgbh/cz. Deze productie 18 betreft een krantenartikel waarin wetenschapper en kanker-expert [deskundige] claimt dat bepaalde vormen van kanker – waaronder borstkanker – voldoen aan zijn definitie van een chronische ziekte, namelijk dat negen van de tien patiënten langer dan vijf jaar overleven. Productie 17 betreft (een deel van) het medisch dossier van [verzoekster] , waaruit enerzijds blijkt dat er uitzicht is op herstel, maar anderzijds ook blijkt dat er vele behandelingen nodig zijn en dat er bepaalde aanhoudende klachten zijn. Toychamp voert in haar akte na de mondelinge behandeling aan dat een handicap en/of chronische ziekte in de zin van de Wgbh/cz conform rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet worden opgevat als een beperking die met name het gevolg is van langdurige lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die in wisselwerking met diverse drempels de betrokkene kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen. Daarvan is volgens Toychamp in dit geval geen sprake, omdat [verzoekster] Toychamp er op basis van berichten van de bedrijfsarts en [verzoekster] zelf van uit mocht gaan dat [verzoekster] op termijn volledig zou herstellen. Voor zover dat van belang is staat hier echter tegenover dat (volledig) herstel nu nog niet aan de orde is en allerminst zeker is. Ook zal [verzoekster] nog lange tijd onderworpen zijn aan extra controles. Een en ander geldt temeer nu [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling opmerkte dat ze nog in behandeling is en dat het herstel niet zo opschiet. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] lijdt aan een chronische ziekte en dat dit voor Toychamp niet onbekend was. Ter motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter nog naar een vaste oordelenlijn van het College van de Rechten van de Mens. Het College van de Rechten van de Mens is het mensenrechteninstituut van Nederland dat onder meer oordeelt over discriminatieklachten. Volgens de vaste oordelenlijn van het College van de Rechten van de Mens betreft (borst)kanker een chronische ziekte. Dat er na langdurige uitval en arbeidsongeschiktheid als gevolg van de ziekte vooruitzicht is op herstel doet daar niet aan af. Deze vaste oordelenlijn volgt onder meer uit de oordelen van het College van de Rechten van de Mens van 14 april 2020 met oordeelnummer 2020-32, van 17 april 2014 met oordeelnummer 2014-45 en van 30 januari 2014 met oordeelnummer 2014-9. Gelet op al het voorgaande en de beperkingen die voor [verzoekster] voortvloei(d)en uit haar ziekte is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] lijdt aan een chronische ziekte.
4.13.
In het kader van de vraag of Toychamp bij het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst een verboden onderscheid heeft gemaakt is eerst nog het volgende van belang. Toychamp voert aan dat artikel 4 van de Wgbh/cz (verboden onderscheid) niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een opzegging. Er is in deze zaak inderdaad geen sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst, maar desondanks is artikel 4 van de Wgbh/cz naar het oordeel van de kantonrechter van toepassing. Immers, op grond van artikel 4 aanhef en onder b. Wgbh/cz is niet alleen onderscheid verboden bij het beëindigen van een arbeidsverhouding, maar ook bij het (al dan niet) aangaan van een arbeidsverhouding. En dat is in deze zaak wel aan de orde. Toychamp heeft er namelijk voor gekozen om na het van rechtswege eindigen van de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde niet met [verzoekster] een nieuwe arbeidsverhouding aan te gaan. Kortom, artikel 4 van de Wgbh/cz is van toepassing. Dat brengt mee dat Toychamp bij haar keuze om geen nieuwe arbeidsverhouding met [verzoekster] aan te gaan geen verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte mag maken. Oftewel, de chronische ziekte van [verzoekster] (een vorm van borstkanker met uitzaaiingen) mag geen enkele rol hebben gespeeld bij de beslissing van Toychamp om geen nieuwe arbeidsverhouding met [verzoekster] aan te gaan.
4.14.
[verzoekster] stelt dat haar chronische ziekte een rol heeft gespeeld bij de beslissing van Toychamp om haar arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. [verzoekster] onderbouwt deze stelling met name door te wijzen op het volgende. Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] goed functioneerde en dat Toychamp en collega’s ook geen probleem hadden met de persoon van [verzoekster] . Verder staat tussen partijen vast dat Toychamp desgevraagd geen reden heeft willen geven voor het niet voortzetten van de arbeidsverhouding. Uit productie 8 van het verzoekschrift blijkt dat [verzoekster] in een e-mailbericht van 6 september 2023 onder meer naar deze reden vroeg en dat Toychamp daarop per e-mailbericht van 7 september 2023 antwoordde dat zij in dit geval niet verplicht is een motivering te geven. Verder volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de e-mailberichten en WhatsApp-correspondentie tussen partijen (producties 7, 8 en 20 zijdens [verzoekster] ) dat Toychamp [verzoekster] op enig moment heeft gezegd dat zij bereid is om [verzoekster] na haar herstel weer in dienst te nemen. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een (sterk) vermoeden dat de chronische ziekte van [verzoekster] een rol heeft gespeeld bij de beslissing van Toychamp om de arbeidsverhouding met [verzoekster] niet voort te zetten. Als dat het geval is, heeft Toychamp een verboden onderscheid gemaakt in de zin van artikel 4 Wgbh/cz, hetgeen zou (kunnen) meebrengen dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Toychamp in de zin van artikel 7:673 lid 9 BW. Toychamp betwist echter dat zij een verboden onderscheid heeft gemaakt. In het licht van het voorgaande en op grond van artikel 10 lid 1 Wgbh/cz ligt het op de weg van Toychamp om te bewijzen dat de chronische ziekte van [verzoekster] geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van Toychamp om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet voort te zetten.
4.15.
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar na te melden datum om Toychamp de gelegenheid te geven zich uit te laten over de vraag of zij het gevraagde bewijs wenst te leveren en zo ja, op welke wijze.
4.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
laat Toychamp toe, draagt haar voor zover nodig ambtshalve op, om door alle middelen rechtens en speciaal door middel van getuigen te bewijzen, dat de chronische ziekte van [verzoekster] geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van Toychamp om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet voort te zetten;
5.2.
verwijst de zaak naar
5 april 2024opdat Toychamp dan bij schriftelijk bericht aangeeft of en zo ja op welke wijze zij het verlangde bewijs wenst te leveren;
5.3.
bepaalt, voor het geval dat Toychamp dat bewijs schriftelijk wil leveren, dat Toychamp uiterlijk op genoemde datum daartoe stukken kan indienen middels toezending of afgifte aan de griffie;
5.4.
bepaalt, voor het geval Toychamp dat bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dat Toychamp uiterlijk op genoemde datum het aantal en de personalia van de getuigen zal opgeven alsmede de verhinderdata van de getuigen en de wederpartij in de komende drie maanden;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.