ECLI:NL:RBZWB:2024:2337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/3535 WVW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar en voorlopige bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 mei 2023, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van 9 maart 2023 niet-ontvankelijk was verklaard. Het CBR had gesteld dat het bezwaar buiten de termijn was ingediend en dat er geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij op 9 maart 2023 een e-mail had gestuurd naar het CBR, die als bezwaarschrift moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat deze e-mail daadwerkelijk was verzonden en ontvangen door het CBR.

De rechtbank beoordeelde verder dat uit een telefoonnotitie van 24 maart 2023 bleek dat eiseres zich niet kon verenigen met het besluit van 9 maart 2023. De rechtbank concludeerde dat deze notitie als een (voorlopig) bezwaarschrift kon worden aangemerkt, waardoor eiseres tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het CBR op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd het CBR veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan eiseres, die in totaal € 1.757,62 bedroegen, inclusief griffierecht van € 184,-.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3535 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Platteeuw),
en

De directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 mei 2023 (bestreden besluit) inzake de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar.
1.1.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde. Voor het CBR was aanwezig de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 9 maart 2023 heeft het CBR besloten dat eiseres niet rijgeschikt is voor een personenauto, bestelauto, bepaalde driewielers, een aanhangwagen achter een auto en een T-rijbewijs.
2.1.
Eiseres heeft bij brief van 19 april 2023, ingekomen bij het CBR op 26 april 2023, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 maart 2023.
2.2.
Het CBR heeft het bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de termijn is ingediend. Volgens het CBR is er geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
3. De rechtbank beoordeelt of het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Eiseres voert aan dat het CBR het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet tijdig indienen daarvan. Zij voert daartoe allereerst aan dat zij op 9 maart 2023 een e-mail heeft gestuurd naar het CBR. Deze e-mail moet volgens eiseres worden aangemerkt als een bezwaarschrift en de brief van 19 april 2023 moet worden beschouwd als een aanvulling op de e-mail van 9 maart 2023.
4.1.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat de e-mail die eiseres op 9 maart 2023 zou hebben verzonden, door het CBR nooit is ontvangen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de e-mail van 9 maart 2023 daadwerkelijk aan het CBR is verzonden. Uit het door haar overgelegde bericht blijkt niet naar welk e-mailadres de mail zou zijn verzonden. Eiseres heeft ook geen ontvangstbevestiging kunnen overleggen. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond van eiseres niet.
4.3.
Eiseres heeft verder gewezen op de veelvuldige telefonische contacten tussen haar en het CBR in de bezwaarperiode. Hieruit had het CBR moeten afleiden dat eiseres het niet eens was met het besluit van 9 maart 2023.
4.4.
Uit artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat alleen schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 9 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239) is de schriftelijke weergave van mondeling kenbaar gemaakte bezwaren onder omstandigheden aan te merken als (voorlopig) bezwaarschrift. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de telefoonnotitie van 24 maart 2023 naar voren dat eiseres zich niet kon verenigen met het besluit van 9 maart 2023 en kan deze notitie als (voorlopig) bezwaarschrift worden aangemerkt.
4.5.
Dit betekent dat eiseres tijdig tegen het besluit van 9 maart 2023 bezwaar heeft gemaakt. Het CBR heeft het bezwaar tegen dit besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie

5
.Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank draagt het CBR op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het CBR het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding van de proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. De reiskosten bedragen € 7,62 (op basis van openbaar vervoer). Het totaalbedrag is € 1757,62. Eiseres heeft de door haar gestelde verletkosten niet onderbouwd, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het CBR op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het CBR de proceskosten tot een bedrag van € 1.757,62 aan eiseres moet vergoeden;
  • bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Jonkers, griffier, op 4 april 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.