In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het UWV op 22 april 2022 was afgewezen, met als argument dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het UWV had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met een besluit op 6 december 2022. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op medische rapporten van artsen van het UWV, die hebben vastgesteld dat eiser niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser had klachten van knie- en rugklachten, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser niet zijn onderschat. Eiser heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet aan de eisen voldeed en dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld, maar de rechtbank wijst deze argumenten af.
De rechtbank oordeelt verder dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag liggen, passend zijn voor eiser. De rechtbank concludeert dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de vereisten van 35% of meer arbeidsongeschiktheid. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.