ECLI:NL:RBZWB:2024:2374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/02/419939 / JE RK 24-416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinsgerichte voorziening

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, als gecertificeerde instelling, verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen voor de duur van zes maanden. De ouders van de minderjarige, die beiden belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben ingestemd met deze verlenging. De minderjarige verblijft momenteel in een gezinshuis en er is sprake van forse problematiek die een veilige thuissituatie bij de vader in gevaar bracht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke vereisten voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan, en dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige is om de uithuisplaatsing te verlengen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419939 / JE RK 24-416
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZUID-HOLLAND, gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 7 maart 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 22 juni 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 11 december 2023 en tot 22 december 2024.
2.4.
Bij beschikking van 6 november 2023 is de vorige GI per 1 december 2023 vervangen door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, locatie Dordrecht.
2.5.
Bij beschikking van 10 januari 2024 is een spoed machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 10 januari 2024 en tot 24 januari 2024. Het restant van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 22 januari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 24 januari 2024 en tot 10 april 2024.
2.7.
[minderjarige] verblijft thans in een gezinshuis in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De beoordeling

4.1.
Door de GI is bij het indienen van het voorliggende verzoek aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan een mondelinge behandeling. Voorts heeft de GI in het verzoekschrift vermeld dat zowel de vader als de moeder instemmen met de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en dat ook de [minderjarige] achter deze verlenging staat.
4.2.
Bij brief van 8 maart 2024 heeft de rechtbank aan de beide ouders en aan de [minderjarige] gevraagd of zij een mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wensen. Daarbij is vermeld dat de rechtbank ervan uitgaat dat geen reactie op deze brief betekent dat er geen mondelinge behandeling van het verzoek hoeft plaats te vinden. Alle betrokkenen zijn gevraagd, indien zij een mondelinge behandeling van het verzoek wensen, dit voor 22 maart 2024 aan de rechtbank te laten weten. De rechtbank heeft tot op heden geen reacties ontvangen van de beide ouders en [minderjarige] .
4.3.
Gelet daarop stelt de kinderrechter vast dat aan zowel de ouders als aan [minderjarige] de mogelijkheid is geboden om over het voorliggende verzoek te worden gehoord, maar dat zij daarvan geen gebruik wensen te maken. Op grond van de overgelegde stukken acht de kinderrechter een mondelinge behandeling niet nodig.
4.4.
Uit de overgelegde stukken stelt de kinderrechter vast dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten genoemd in artikel 1:265b BW. [minderjarige] is belast met forse en hardnekkige problematiek ten gevolge waarvan zij manipulatief, provocerend en zeer lastig te begrenzen gedrag vertoonde in de thuissituatie van de vader. Dit maakte dat de situatie bij de vader thuis niet langer hanteerbaar was, onveilig werd geacht en overbelast is geraakt. Daarnaast speelt de omstandigheid dat er sprake is van systeemproblematiek, waar [minderjarige] veel last van heeft. Inmiddels verblijft [minderjarige] in een gezinshuis in [plaats] , waar zij tot rust lijkt te komen. Ook het systeem bij de vader thuis kan nu tot rust gaan komen. De kinderrechter begrijpt uit de stukken dat er de komende tijd met de hulpverlening vanuit de [zorgorganisatie] en IPT verder wordt gewerkt aan contactherstel, diagnostiek en de benodigde behandelingen. Daar is nu eerst nog meer tijd voor nodig voordat kan worden toegewerkt naar een terug thuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Om die reden is de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening nu noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] daarom verlengen voor de verzochte duur van zes maanden, te weten met ingang van 10 april 2024 en tot 10 oktober 2024.
4.5.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast gevolgd moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van zes maanden, met ingang van 10 april 2024 en tot 10 oktober 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Duinhof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.