ECLI:NL:RBZWB:2024:2424

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23/1019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 43,60 ontvangen, bestaande uit € 1 aan belasting en € 42,60 aan kosten. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 was de belanghebbende, ondanks digitale uitnodiging, niet verschenen.

De rechtbank constateert dat de auto van de belanghebbende op 2 oktober 2022 geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet heeft betwist dat de auto op de aangegeven locatie stond zonder betaling van parkeerbelasting. De rechtbank behandelt ook de argumenten van de belanghebbende over de hoogte van de naheffingskosten en concludeert dat deze kosten in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving.

De rechtbank stelt vast dat de kosten voor parkeerautomaten en geldlediging noodzakelijk zijn voor de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de kosten met € 0,01 verwaarloosbaar is en dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag blijft staan en er geen vergoeding van griffierecht of proceskosten wordt toegekend aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema, aangesloten bij Bezwaartegenverkeersboetes.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar [naam] deelgenomen.
1.5.
Belanghebbende en gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Zij zijn door de griffier digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging digitaal is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

Feiten

2. De auto met kenteken [kenteken] stond op 2 oktober 2022 omstreeks 12:30 uur stil aan de [adres] te [plaats 2] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,60 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en € 42,60 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Tilburg (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
5. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 2 oktober 2022 geparkeerd stond aan de [adres] te [plaats 2] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.
Kosten oplegging naheffingsaanslag
6. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de in rekening gebrachte naheffingskosten van € 42,60 onjuist zijn. Belanghebbende voert daartoe aan dat de kosten voor parkeerautomaten en geldlediging niet samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen in de zin van artikel 2, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit). Ook de kosten die betrekking hebben op de toetsing en uitgifte van parkeerkosten hangen niet samen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen.
6.1.
Voorts voert belanghebbende aan dat de geraamde baten uitgaan boven het bedrag van de geraamde lasten. Volgens de begroting zou er € 3.883.679 aan kosten worden gemaakt en zouden er 90.000 naheffingen worden opgelegd. Als de kosten van de naheffingsaanslag worden vermenigvuldigd met het aantal geraamde naheffingsaanslagen dan leidt dat tot een totaalbedrag van € 3.834.000. Belanghebbende bepleit dat de kosten van de naheffingsaanslag (€ 42,60) hoger zijn dan kostendekkend en om die reden in strijd zijn met artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Het vastgestelde bedrag in de Verordening is volgens belanghebbende onverbindend.
6.2.
De heffingsambtenaar voert aan dat de kosten voor parkeerautomaten en geldlediging samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelasting. Om parkeerbelasting te kunnen naheffen moet duidelijk zijn wie er wel en niet betaald heeft, waardoor naheffen niet mogelijk is zonder parkeerautomaten en geldlediging. Daarnaast moet de omgeving worden gecontroleerd of er al dan niet geparkeerd is met een geldige vergunning. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar bepleit dat de door belanghebbende genoemde kostensoorten kunnen worden geschaard onder variabele kosten op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Verder heeft de heffingsambtenaar cijfermatig onderbouwd dat het maximum bedrag aan kosten per naheffingsaanslag (€ 3.883.679 / 90.000 =) € 42,59 betreft. Het verschil wordt veroorzaak door de afronding van de kosten van de naheffingsaanslag.
6.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Op grond van artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van die kosten. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit. Volgens de met ingang van 1 juli 2019 geldende tekst van artikel 2 van het Besluit kunnen de kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten hoogste bestaan uit de in artikel 2, eerste lid, van het Besluit vermelde componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen. Volgens de toelichting op deze wijziging in het Verzamelbesluit openbaar bestuur 2019 heeft de wijziging geleid tot een verbreding van de grondslag. [2]
6.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat met de term inning in artikel 2, tweede lid, van het Besluit mede wordt gedoeld op het proces van vaststellen van de bij wege van voldoening op aangifte verschuldigde belasting en het opleggen van naheffingsaanslagen. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan belanghebbende stelt, de in de raming genoemde kosten van parkeerautomaten, de geldlediging van de parkeerautomaten en de toetsing en uitgifte van parkeerkosten samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen in de zin van artikel 2, eerste lid, van het Besluit. De rechtbank is van oordeel dat de parkeerautomaten en de geldlediging een centrale functie vervullen in het proces van vaststellen van de bij wege van voldoening op aangifte verschuldigde parkeerbelasting en het opleggen van naheffingsaanslagen. Dat de hiervoor bedoelde kosten mogelijk niet uitsluitend ten behoeve van de inning van niet-betaalde parkeerbelasting zijn gemaakt doet daar niet aan af. De kosten die samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen kunnen volledig worden verhaald.
6.5.
De rechtbank overweegt dat zowel de door de heffingsambtenaar in rekening gebrachte kosten als de maximale hoogte daarvan in overeenstemming dienen te zijn met zowel artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet als artikel 2 van het Besluit. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit, stelt de raad op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van de in het eerste lid genoemde kosten, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door de heffingsambtenaar overgelegde raming over 2022, waaruit volgt dat de werkelijke kosten zijn geraamd op € 42,59 per naheffing. De rechtbank stelt vast dat de afronding van de in rekening gebrachte kosten tot € 42,60 per naheffing leidt tot een overschrijding van € 321 op een totale raming van € 3.833.679, zijnde afgerond 0,008%. De rechtbank is van oordeel dat een overschrijding met minder dan een promille niet tot vermindering van de kosten van de naheffingsaanslag dient te leiden, nu deze overschrijding verwaarloosbaar klein is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden gehandhaafd.
6.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2022-4.
2.Stb. 2019, nr. 46.