In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 43,60 ontvangen, bestaande uit € 1 aan belasting en € 42,60 aan kosten. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 was de belanghebbende, ondanks digitale uitnodiging, niet verschenen.
De rechtbank constateert dat de auto van de belanghebbende op 2 oktober 2022 geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet heeft betwist dat de auto op de aangegeven locatie stond zonder betaling van parkeerbelasting. De rechtbank behandelt ook de argumenten van de belanghebbende over de hoogte van de naheffingskosten en concludeert dat deze kosten in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving.
De rechtbank stelt vast dat de kosten voor parkeerautomaten en geldlediging noodzakelijk zijn voor de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de kosten met € 0,01 verwaarloosbaar is en dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag blijft staan en er geen vergoeding van griffierecht of proceskosten wordt toegekend aan de belanghebbende.