ECLI:NL:RBZWB:2024:2425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23/1023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de kosten daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had op 9 september 2022 een naheffingsaanslag van € 44,80 opgelegd aan de belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 was de belanghebbende, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, ondanks een digitale uitnodiging van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de uitnodiging op juiste wijze is verzonden.

De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de kosten van de naheffingsaanslag, die € 42,60 bedragen, in overeenstemming zijn met de wetgeving. De belanghebbende betwist de kosten en stelt dat deze niet in verhouding staan tot de inning van de parkeerbelasting. De heffingsambtenaar verdedigt de kosten door te stellen dat deze noodzakelijk zijn voor de inning van de belasting. De rechtbank concludeert dat de kosten van de naheffingsaanslag terecht zijn opgelegd en dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft en de belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema, aangesloten bij Bezwaartegenverkeerstboetes.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg , de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar [naam] deelgenomen.
1.5.
Belanghebbende en gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Zij zijn door de griffier digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging digitaal is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 9 september 2022 omstreeks 23:15 uur stil aan de [adres] te [plaats 2] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 44,80 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,20 en € 42,60 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de hoorplicht geschonden?
4. Belanghebbende voert aan dat hij ten onrechte niet gehoord is, terwijl hier wel om is verzocht in het bezwaarschrift.
4.1.
Tijdens de zitting heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat belanghebbende wel is gehoord. Daartoe verwijst de heffingsambtenaar naar het hoorverslag van 6 januari 2023.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende vast. Bij brief van 19 december 2022 is belanghebbende door de heffingsambtenaar uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 6 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft het verslag van de hoorzitting overgelegd, waarop staat dat belanghebbende op 6 januari 2023 telefonisch is gehoord. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Tilburg (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
5.1.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 9 september 2022 geparkeerd stond aan de [adres] te [plaats 2] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.
Kosten oplegging naheffingsaanslag
6. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de in rekening gebrachte naheffingskosten van € 42,60 onjuist zijn. Belanghebbende voert daartoe aan dat de kosten voor parkeerautomaten en geldlediging niet samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen in de zin van artikel 2, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit). Ook de kosten die betrekking hebben op de toetsing en uitgifte van parkeerkosten hangen niet samen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen.
6.1.
Voorts voert belanghebbende aan dat de geraamde baten uitgaan boven het bedrag van de geraamde lasten. Volgens de begroting zou er € 3.883.679 aan kosten worden gemaakt en zouden er 90.000 naheffingen worden opgelegd. Als de kosten van de naheffingsaanslag worden vermenigvuldigd met het aantal geraamde naheffingsaanslagen dan leidt dat tot een totaalbedrag van € 3.834.000. Belanghebbende bepleit dat de kosten van de naheffingsaanslag (€ 42,60) hoger zijn dan kostendekkend en om die reden in strijd zijn met artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Het vastgestelde bedrag in de Verordening is volgens belanghebbende onverbindend.
6.2.
De heffingsambtenaar voert aan dat de kosten voor parkeerautomaten en geldlediging samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelasting. Om parkeerbelasting te kunnen naheffen moet duidelijk zijn wie er wel en niet betaald heeft, waardoor naheffen niet mogelijk is zonder parkeerautomaten en geldlediging. Daarnaast moet de omgeving worden gecontroleerd of er al dan niet geparkeerd is met een geldige vergunning. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar bepleit dat de door belanghebbende genoemde kostensoorten kunnen worden geschaard onder variabele kosten op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Verder heeft de heffingsambtenaar cijfermatig onderbouwd dat het maximum bedrag aan kosten per naheffingsaanslag (€ 3.883.679 / 90.000 =) € 42,59 betreft. Het verschil wordt veroorzaak door de afronding van de kosten van de naheffingsaanslag.
6.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Op grond van artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van die kosten. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit. Volgens de met ingang van 1 juli 2019 geldende tekst van artikel 2 van het Besluit kunnen de kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten hoogste bestaan uit de in artikel 2, eerste lid, van het Besluit vermelde componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen. Volgens de toelichting op de wijziging in het Verzamelbesluit openbaar bestuur 2019 heeft de wijziging geleid tot een verbreding van de grondslag. [2]
6.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat met de term inning in artikel 2, tweede lid, van het Besluit mede wordt gedoeld op het proces van vaststellen van de bij wege van voldoening op aangifte verschuldigde belasting en het opleggen van naheffingsaanslagen. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan belanghebbende stelt, de in de raming genoemde kosten van parkeerautomaten, de geldlediging van de parkeerautomaten en de toetsing en uitgifte van parkeerkosten samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen in de zin van artikel 2, eerste lid, van het Besluit. De rechtbank is van oordeel dat de parkeerautomaten en de geldlediging een centrale functie vervullen in het proces van vaststellen van de bij wege van voldoening op aangifte verschuldigde parkeerbelasting en het opleggen van naheffingsaanslagen. Dat de hiervoor bedoelde kosten mogelijk niet uitsluitend ten behoeve van de inning van niet-betaalde parkeerbelasting zijn gemaakt doet daar niet aan af. De kosten die samenhangen met de inning van niet-betaalde parkeerbelastingen kunnen volledig worden verhaald.
6.5.
De rechtbank overweegt dat zowel de door de heffingsambtenaar in rekening gebrachte kosten als de maximale hoogte daarvan in overeenstemming dienen te zijn met zowel artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet als artikel 2 van het Besluit. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit, stelt de raad op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van de in het eerste lid genoemde kosten, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door de heffingsambtenaar overgelegde raming over 2022, waaruit volgt dat de werkelijke kosten zijn geraamd op € 42,59 per naheffing. De rechtbank stelt vast dat de afronding van de in rekening gebrachte kosten tot € 42,60 per naheffing leidt tot een overschrijding van € 321 op een totale raming van € 3.833.679, zijnde afgerond 0,008%. De rechtbank is van oordeel dat een overschrijding met minder dan een promille niet tot vermindering van de kosten van de naheffingsaanslag dient te leiden, nu deze overschrijding verwaarloosbaar klein is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden gehandhaafd.
6.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2022-4.
2.Stb. 2019, nr. 46.