In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had op 9 september 2022 een naheffingsaanslag van € 44,80 opgelegd aan de belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 was de belanghebbende, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, ondanks een digitale uitnodiging van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de uitnodiging op juiste wijze is verzonden.
De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de kosten van de naheffingsaanslag, die € 42,60 bedragen, in overeenstemming zijn met de wetgeving. De belanghebbende betwist de kosten en stelt dat deze niet in verhouding staan tot de inning van de parkeerbelasting. De heffingsambtenaar verdedigt de kosten door te stellen dat deze noodzakelijk zijn voor de inning van de belasting. De rechtbank concludeert dat de kosten van de naheffingsaanslag terecht zijn opgelegd en dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft en de belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.