In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, die de WOZ-waarde van een woning heeft vastgesteld op € 464.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, vindt deze waarde te hoog en stelt dat de waarde maximaal € 399.000 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en verdedigt de vastgestelde waarde. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 zijn belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen beoordeeld, waaronder de vergelijkingsmethode die door de heffingsambtenaar is gebruikt om de WOZ-waarde te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende.