ECLI:NL:RBZWB:2024:2429
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag rioolheffing en de status van gebruiker van een onroerende zaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag rioolheffing voor het jaar 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende een aanslag opgelegd voor een onroerende zaak gelegen aan [adres 1] (deel aangeduid als [adres 2]) in [plaats 2]. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank ontving een verzoek van de belanghebbende voor een digitale zitting, maar dit verzoek werd afgewezen. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar wel vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende eigenaar is van het object en dat de aanslag terecht is opgelegd. De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende als gebruiker van het object kan worden aangemerkt. De belanghebbende stelde dat hij het object had verhuurd aan een beautysalon en dat hij geen toegang meer had tot het object. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de huurder niet ingeschreven stond in het Handelsregister en dat er geen bewijs was dat het object daadwerkelijk als beautysalon werd gebruikt.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende op 1 januari 2022 gebruiker van het object was, omdat de feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat het object als beautysalon werd verhuurd. De rechtbank handhaaft de aanslag en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende zijn griffierecht en proceskosten niet vergoed krijgt.