ECLI:NL:RBZWB:2024:2429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
23/1106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag rioolheffing en de status van gebruiker van een onroerende zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag rioolheffing voor het jaar 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende een aanslag opgelegd voor een onroerende zaak gelegen aan [adres 1] (deel aangeduid als [adres 2]) in [plaats 2]. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank ontving een verzoek van de belanghebbende voor een digitale zitting, maar dit verzoek werd afgewezen. Tijdens de zitting op 1 maart 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar wel vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende eigenaar is van het object en dat de aanslag terecht is opgelegd. De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende als gebruiker van het object kan worden aangemerkt. De belanghebbende stelde dat hij het object had verhuurd aan een beautysalon en dat hij geen toegang meer had tot het object. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de huurder niet ingeschreven stond in het Handelsregister en dat er geen bewijs was dat het object daadwerkelijk als beautysalon werd gebruikt.

De rechtbank concludeert dat de belanghebbende op 1 januari 2022 gebruiker van het object was, omdat de feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat het object als beautysalon werd verhuurd. De rechtbank handhaaft de aanslag en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende zijn griffierecht en proceskosten niet vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] (Frankrijk), belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Bergen op Zoom ), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak [adres 1] (deel aangeduid als [adres 2] ) te [plaats 2] (het object) met dagtekening 25 februari 2022 een aanslag rioolheffing opgelegd over het jaar 2022 (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft op 31 januari 2024 een stuk van belanghebbende ontvangen, waarin wordt verzocht om een digitale zitting. Dit verzoek heeft de rechtbank bij brief van 9 februari 2024 afgewezen.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft [naam] , namens de heffingsambtenaar, deelgenomen.
1.6.
Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Hij is door de griffier digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging digitaal is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van het object.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Objectafbakening
4. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste objectafbakening en dat het object daardoor ten onrechte voor een deel wordt aangeduid als de [adres 2] . Hij voert aan dat de [adres 2] in het geheel is verhuurd aan een bedrijf en tevens een woning is. De [adres 1] bestaat volgens hem uit twee verhuurbare ruimten, waarvan er één is verhuurd als atelier en de andere als beautysalon.
4.1.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat het pand van belanghebbende bestaat uit de [adres 2] , [adres 1] en
[adres 3] . Uit de door de heffingsambtenaar bij het verweerschrift overgelegde tekening blijkt dat het rechtergedeelte van het pand de [adres 2] is. Het middenstuk betreft het object dat aangeduid wordt als de [adres 1] (deel aangeduid als [adres 2] ). Het linker gedeelte is de [adres 1] (atelier) en in ditzelfde gedeelte zit een ingang naar de [adres 3] (bovenwoning). De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat het object als één afzonderlijke onroerende zaak is aangemerkt, ondanks dat het geen eigen adresaanduiding heeft.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het pand van belanghebbende niet voor een deel wordt toegerekend aan de [adres 2] . Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar het object als één afzonderlijke onroerende zaak heeft aangemerkt onder de naam ‘ [adres 1] (deel aangeduid als [adres 2] )’.
Is belanghebbende aan te merken als gebruiker van het object?
5. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening rioolheffing van de gemeente Bergen op Zoom 2022 (hierna: de Verordening) wordt rioolheffing geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Als gebruiker wordt aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht, gebruikt. Een perceel wordt in artikel 1 van de Verordening omschreven als een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. Artikel 4 van de Verordening bepaalt verder dat van een zelfstandig gedeelte sprake is als dat gedeelte blijkens indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Alsdan wordt belasting geven ter zake van dat zelfstandige gedeelte.
5.1.
Hetgeen partijen in de kern verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of belanghebbende gebruiker was van het object in 2022. Belanghebbende stelt dat hij onterecht als gebruiker van het object is aangemerkt. Per 1 november 2021 is het object verhuurd aan een beautysalon en heeft belanghebbende, naar eigen zeggen, geen vrije toegang meer tot het object. Daartoe heeft hij een getekende huurovereenkomst ‘kantoorruimte’ overgelegd, waarin is afgesproken dat het object voor een aansluitende periode van vijf jaren wordt verhuurd. Voorafgaand aan de verhuur van het object maakte belanghebbende drie- tot viermaal per jaar voor steeds een korte periode gebruik van het object.
5.2.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat de onderneming van de huurder van het object niet ingeschreven staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarnaast is de huurovereenkomst door de huurder op iedere pagina ondertekend met enkel een krulletje. Ook blijkt nergens uit dat het object gebruikt wordt als een beautysalon. Zo is er geen raambelettering, wat volgens de heffingsambtenaar gebruikelijk is voor dit soort ondernemingen, en lijkt het object leeg te staan. Dit sluit volgens de heffingsambtenaar aan bij hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd. Belanghebbende zou drie- tot viermaal per jaar gebruikmaken van het object voordat het object zogenoemd verhuurd werd. De heffingsambtenaar stelt dat de huurder niet kan worden aangemerkt als gebruiker van het object.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze stellingen voldoende om aan te nemen dat belanghebbende op 1 januari 2022 gebruiker van het object was. De reden daarvoor is dat de feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat het object is verhuurd als beautysalon. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan hetgeen de heffingsambtenaar stelt wat betreft de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De enkele stelling van belanghebbende dat hij het object niet meer gebruikt en het overleggen van de met krulletjes ondertekende huurovereenkomst is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
5.4.
Nu belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank rioolheffing-gebruiker is verschuldigd voor het belastingjaar 2022, blijft de aanslag gehandhaafd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag rioolheffing gehandhaafd blijft.
6.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.