ECLI:NL:RBZWB:2024:2430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
10437906 \ CV EXPL 23-1134 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming van tussenpersoon bij aanmelding voor vast energiecontract met schadevergoeding

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Energie Zorg Nederland B.V. (EZN). De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.P.M. Nijland, vorderde schadevergoeding van EZN wegens een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst voor een vast energiecontract. De overeenkomst, gesloten op 10 januari 2020, hield in dat EZN voor de eiser een energiecontract zou afsluiten bij Energyhouse met een vast tarief voor 36 maanden, beginnend op 27 maart 2020. Echter, EZN heeft nagelaten om dit contract correct aan te melden, wat leidde tot hogere energiekosten voor de eiser.

De kantonrechter oordeelde dat EZN tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat zij niet het overeengekomen energiecontract heeft afgesloten. EZN voerde als verweer aan dat de eiser te laat had geklaagd over de tekortkoming, maar de rechter oordeelde dat de eiser de tekortkoming redelijkerwijs niet eerder had kunnen ontdekken. De kantonrechter concludeerde dat de tekortkoming toerekenbaar was aan EZN en dat de eiser recht had op schadevergoeding.

De schadevergoeding werd vastgesteld op een totaalbedrag van € 12.922,90, inclusief rente en proceskosten. EZN werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 1.769,14 bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10437906 \ CV EXPL 23-1134
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.P.M. Nijland,
tegen
ENERGIE ZORG NEDERLAND B.V.,
te Sleeuwijk,
gedaagde partij,
hierna te noemen: EZN,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juni 2023
- de mondelinge behandeling van 21 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en bij welke gelegenheid [eiser] een e-mailbericht van 29 november 2021 in het geding heeft gebracht
- de akte van [eiser] met productie
- de antwoordakte van EZN met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 10 januari 2020 hebben partijen met elkaar een overeenkomst (hierna te noemen: de overeenkomst tussen partijen) gesloten op grond waarvan EZN voor [eiser] op het [adres] te [plaats] een overeenkomst voor elektriciteit en gas (hierna te noemen: het energiecontract) zou afsluiten bij Energyhouse. Dit energiecontract zou een vast tarief moeten hebben met een looptijd van 36 maanden, beginnend op 27 maart 2020. Tussen EZN en Energyhouse bestaat een zogenoemde intermediairsovereenkomst op grond waarvan EZN gerechtigd is om klanten bij Energyhouse aan te brengen. Verder heeft [eiser] EZN volmacht verleend om documentatie over onder andere het energiecontract op te vragen.
2.2.
In de overeenkomst tussen partijen is ook een stappenplan opgenomen, waarin onder meer het volgende staat: “(…)
U wordt aangemeld door ons bij de betreffende leverancier. Wij kijken of de verlenging of overstap goed verloopt.(…)
Wij houden alles in de gaten voor u. Krijgt u correspondentie van de leverancier wij controleren deze op juistheid voor u.(…)
Er wijzigt iets of er lijkt iets niet goed te gaan. Geef het door aan uw eigen adviseur en deze gaat het regelen voor u. U hoeft zelf niet naar de leverancier te bellen.(…)”
2.3.
Eveneens op 10 januari 2020 ontving [eiser] een e-mailbericht van “
Energie Zorg Nederland | Service< [e-mailadres] >”, welk e-mailadres wordt beheerd door Energyhouse. In dit e-mailbericht staat onder meer het volgende: “(…)
U bent op 10-01-2020 een contract aangegaan met Energyhouse B.V. en heeft gekozen voor Energyhouse VastePrijs Elektriciteit Grijs (Elektriciteit) en Energyhouse VastePrijs Gas.(…)
Dit contract en de daarbij behorende energielevering op uw [adres](…)
start op 14 januari 2020. Uw contract eindigt op 28 maart 2020. Ruim voor het eind van de looptijd ontvangt u van ons een nieuw aanbod.(…)”
2.4.
Medio 2020 ontving [eiser] van Energyhouse een overzicht van de variabele tarieven en in januari 2021 ontving [eiser] van Energyhouse de jaarnota over 2020.
2.5.
In november 2021 heeft [eiser] contact opgenomen met EZN, omdat hij constateerde dat zijn energiekosten stegen, terwijl het energiecontract een vast tarief had. Uit e-mailberichten van EZN en Energyhouse van 4 januari 2022 blijkt dat het energiecontract niet juist is afgesloten. In diverse berichten daarna stelt (de gemachtigde van) [eiser] EZN aansprakelijk, maar deze aansprakelijkheid wordt door (de gemachtigde van) EZN van de hand gewezen.
2.6.
In productie 15 bij dagvaarding raamt [eiser] de schadevergoeding over de totale periode op € 20.000,00 aan te veel betaalde energiekosten. In productie 4 bij conclusie van antwoord berekent EZN de schade tot 14 januari 2023 op € 9.718,51 inclusief btw.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van EZN tot betaling van € 20.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
EZN voert verweer. EZN concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tekortkoming
4.1.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of EZN tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. [eiser] stelt dat dit het geval is. Volgens [eiser] heeft EZN het [adres] niet (juist) aangemeld/verlengd bij Energyhouse. [eiser] stelt dat EZN wel de overname van het lopende contract tot en met 27 maart 2020 heeft geregeld, maar – in strijd met de overeenkomst tussen partijen – niet de verlenging met een vast tarief voor 36 maanden met ingang van 27 maart 2020. Dit wordt bevestigd door de overgelegde correspondentie tussen [eiser] , EZN en Energyhouse.
4.2.
Voor zover EZN deze tekortkoming (nog) betwist is de kantonrechter van oordeel dat deze betwisting in het licht van de onderbouwde stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd is. Zo heeft EZN nagelaten om een stuk in het geding te brengen waaruit volgt dat zij [eiser] op het [adres] bij Energyhouse heeft aangemeld/verlengd met een vast tarief voor 36 maanden met ingang van 27 maart 2020. Kortom, in deze procedure staat vast dat EZN tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen door niet het overeengekomen energiecontract af te sluiten.
Klachtplicht
4.3.
Als verweer beroept EZN zich op artikel 6:89 BW, op grond waarvan in dit geval [eiser] geen beroep meer kan doen op de tekortkoming van EZN als [eiser] niet binnen bekwame tijd nadat hij de tekortkoming heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken daarover bij EZN heeft geprotesteerd.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] in november 2021 voor het eerst heeft geklaagd bij EZN over de tekortkoming. EZN stelt dat dit te laat is, maar de kantonrechter oordeelt anders. EZN voert aan dat [eiser] de tekortkoming eerder had kunnen en moeten ontdekken. EZN wijst in dat kader met name op het e-mailbericht van 10 januari 2020 (rechtsoverweging 2.3), het overzicht met variabele tarieven dat [eiser] medio 2020 van Energyhouse heeft ontvangen (rechtsoverweging 2.4) en de jaarnota over 2020 (rechtsoverweging 2.4). Echter, naar het oordeel van de kantonrechter brengt een en ander gelet op de (overige) omstandigheden van het geval niet mee dat [eiser] de tekortkoming van EZN redelijkerwijs eerder had moeten ontdekken.
4.5.
Zo is tussen partijen niet in geschil dat er in 2020 nog geen grote verschillen waren tussen het vaste tarief en het variabele tarief. Verder staat in de brief van 10 januari 2020 weliswaar dat het contract eindigt op 28 maart 2020, maar er staat ook dat [eiser] ruim voor het einde van de looptijd een nieuw aanbod ontvangt en [eiser] ging er – niet onbegrijpelijk – van uit dat de overeenkomst tussen partijen een uitvloeisel was van dit nieuwe aanbod. Bovendien brengt de aard en specifieke inhoud van de overeenkomst tussen partijen mee dat niet te snel aangenomen mag worden dat [eiser] de tekortkoming redelijkerwijs eerder had moeten ontdekken. Het betreft immers een overeenkomst waarbij [eiser] het regelen van zijn energiezaken juist uit handen geeft aan EZN. In de overeenkomst staat onder meer dat EZN kijkt of de verlenging of overstap goed verloopt en dat EZN alles in de gaten houdt voor [eiser] . Daar komt nog bij dat (een deel van) de correspondentie die [eiser] van Energyhouse ontving, afkomstig is van het e-mailadres “
Energie Zorg Nederland | Service< [e-mailadres] >”, waardoor [eiser] begrijpelijkerwijs in de veronderstelling was dat de betreffende informatie afkomstig was van en (dus) al bekend was bij EZN. Tot slot had EZN voor november 2021 zelf ook nog niet ontdekt dat de aanmelding/verlenging voor [eiser] op het [adres] met een vast tarief voor drie jaar niet was gelukt. Bij antwoord en tijdens de mondelinge behandeling voerde EZN nog als verweer dat EZN niet kon weten dat de aanmelding/verlenging mislukt was, maar in reactie daarop bracht [eiser] tijdens de mondelinge behandeling een e-mailbericht van Energyhouse aan EZN van 29 november 2021 in het geding, waarin onder meer staat: “(…)
Anderzijds ontvang jij intermediairoverzichten waarin je ook had kunnen zien dat dit contract al geruime tijd variabel was.(…)” EZN is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat EZN zelf had kunnen weten dat de overeengekomen aanmelding/verlenging voor een vast contract niet was gelukt.
4.6.
In licht van al deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat [eiser] de tekortkoming van EZN met betrekking tot de aanmelding/verlenging redelijkerwijs eerder had moeten ontdekken dan in november 2021. Kortom, het bevrijdend verweer van EZN omtrent de schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW slaagt niet.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een tekortkoming van EZN in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen en dat [eiser] ook nog een beroep kan doen op deze tekortkoming. Maar voor de door [eiser] gevorderde schadevergoeding is ook nog vereist dat de tekortkoming toerekenbaar is en dat [eiser] door de betreffende tekortkoming schade heeft geleden.
Toerekenbaarheid
4.8.
Het uitgangspunt is dat een tekortkoming is toe te rekenen aan de schuldenaar. Daarom rust de stelplicht dat de tekortkoming van EZN haar niet kan worden toegerekend op EZN. Voor zover EZN zich op dat standpunt stelt, heeft zij die stelling naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. EZN heeft niet (voldoende) gesteld waarom de tekortkoming haar in de gegeven (en hiervoor onder 4.5 beschreven) omstandigheden niet valt toe te rekenen. Kortom, ook aan het vereiste van toerekenbaarheid is voldaan.
Schade
4.9.
Wat betreft de (omvang van de) schade heeft de kantonrechter al tijdens de mondelinge behandeling geoordeeld dat de als productie 4 bij antwoord overgelegde schadeberekening van € 9.718,51 begrijpelijk is en juist lijkt. Echter, deze berekening liep slechts tot 14 januari 2023. Daarom zijn partijen in de gelegenheid gesteld om bij (antwoord)akte een schadeberekening over de resterende periode vanaf 14 januari 2023 tot en met 27 maart 2023 te overleggen. Dat hebben partijen gedaan en zij komen uit op nagenoeg hetzelfde bedrag (€ 2.309,11 en 2.337,41). Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de schade(vergoeding) conform de berekening van EZN vaststellen op een totaalbedrag van € 12.027,62 (€ 9.718,51 + € 2.309,11).
4.10.
De gevorderde rente over voormelde hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Er is namelijk niet toegelicht waarom de rente met ingang van de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.
4.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 975,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 895,28 bij € 12.027,62 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 895,28 toe.
4.12.
EZN is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.769,14

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt EZN om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.922,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 27 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt EZN in de proceskosten van € 1.769,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als EZN niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.