4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat er op 15 mei 2023 op het terrein van [school] te Breda een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte met medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest.
Verdachte heeft, samen met medeverdachte [medeverdachte] , de confrontatie opgezocht met [slachtoffer] vanwege een onenigheid over een vape. Verdachte is door [medeverdachte] ter versterking om hulp gevraagd en is met hem naar de school van [medeverdachte] – en die van [slachtoffer] – gegaan om [slachtoffer] op te zoeken. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] gevraagd met hem mee te lopen en heeft [slachtoffer] eerst met zijn vuist op de kaak geslagen waarop zij samen op de grond zijn beland. Nadat [medeverdachte] was opgestaan heeft verdachte [slachtoffer] samen met [medeverdachte] meermalen geslagen en geschopt tegen het lichaam en ook tegen het hoofd. Door verdachte is daarbij onder andere drie keer een trappende beweging van boven naar beneden gemaakt op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft steeds, terwijl hij op de grond lag, zijn hoofd moeten beschermen door zijn armen voor zijn gezicht te houden.
Feit 1:
Poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer en moeten de geweldshandelingen geschikt zijn om het slachtoffer te doden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam en dat schoppen tegen het aangezicht dan wel de schedel door een krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd ernstige complicaties kunnen veroorzaken. Wanneer er met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend bij de beoordeling of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden.
De rechtbank stelt, op grond van de beelden van het geweldsincident die beschreven staan in het dossier en de eigen waarneming van de bewegende beelden tijdens het tonen ter terechtzitting, vast dat [slachtoffer] in een kort tijdsbestek en op korte afstand van verschillende kanten en bij voortduring is geslagen en geschopt tegen het lichaam en ook het hoofd. Door verdachte is tot drie keer toe met geschoeide voet en met kracht van boven naar beneden tegen het hoofd van [slachtoffer] getrapt, waaronder ook in de buurt van de slaap en ook door de medeverdachte is met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] geschopt. Tijdens de geweldpleging kon [slachtoffer] , die steeds op de grond lag, de schoppen tegen het hoofd en gezicht enkel afweren door zijn armen voor zijn gezicht of om het hoofd te plaatsen. Hij heeft geen mogelijkheid gehad om op te staan.
De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de geweldshandelingen en het letsel bij [slachtoffer] af dat het schoppen en trappen met kracht is gebeurd.
Het is dit geheel aan geweldshandelingen dat, gelet op de aard, duur en intensiteit ervan, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk was. De geweldshandelingen zijn daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat het letsel van [slachtoffer] beperkt is gebleven is niet aan de verdachten te danken geweest.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gezamenlijk en welbewust met [medeverdachte] de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer] en daaropvolgend beiden fysiek geweld tegen [slachtoffer] hebben gebruikt. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] als eerste geslagen en vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] in elkaars bijzijn gelijktijdig en in directe afwisseling, in ieder geval bij voortduring geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer] . Verdachte, maar ook medeverdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het geweld of iets gedaan om erger te voorkomen. Pas nadat een vrouw riep “ Eej, doe normaal man” is het geweld gestopt.
Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een geweldsexplosie waarin beide verdachten individueel een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte bewust en nauw met medeverdachte [medeverdachte] heeft samengewerkt en een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het potentieel dodelijk geweld heeft geleverd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 16 mei 2023;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 29 maart 2024.