ECLI:NL:RBZWB:2024:2434

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
212470823
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Pellikaan
  • Mr. De Jong
  • Mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door minderjarige in eendaadse samenloop

Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 29 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: op 15 mei 2023 heeft de verdachte samen met een ander geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven en openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten, waarbij de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, cruciaal waren voor de bewezenverklaring.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de confrontatie met [slachtoffer] had opgezocht en dat de geweldshandelingen zo ernstig waren dat er een aanmerkelijke kans op overlijden bestond. De verdediging voerde aan dat er geen nauwe samenwerking was tussen de verdachte en de medeverdachte, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte werd schuldig bevonden aan medeplegen van een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meeweegt.

De rechtbank legde een werkstraf van 150 uren op, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.500,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een strenge aanpak gezien de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-124708-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 april 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:
op 15 mei 2023 te Breda met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2:
op 15 mei 2023 te Breda met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer] en baseert zich daarbij op de aangifte, het in het dossier aanwezige filmpje van het geweld, het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de beelden en de bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte] de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht. Dat vooraf geen afspraken zijn gemaakt over het toe te passen geweld doet niets af aan de nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft aangegeven dat hij van plan was om [slachtoffer] te slaan, terwijl [slachtoffer] de hoop had om het uit te praten. [slachtoffer] is door verdachte en [medeverdachte] hard tegen het lichaam en het hoofd geschopt en gestampt terwijl hij op de grond lag. Het op en tegen het hoofd van [slachtoffer] stampen en schoppen door verdachte en [medeverdachte] had ernstig letsel en zelfs de dood van [slachtoffer] kunnen opleveren. Dat het letsel beperkt is gebleven komt door geluk en de wijze waarop [slachtoffer] zich heeft verdedigd. Op het filmpje is te zien dat [slachtoffer] zijn handen voor zijn hoofd houdt, maar op die manier kan hij niet zijn hele hoofd beschermen. [slachtoffer] heeft ook letsel in zijn gezicht opgelopen, waaruit blijkt dat hij daar ook is geraakt.
Feit 2:
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft op een openbare plek samen met [medeverdachte] tegen het gezicht, hoofd en lichaam van [slachtoffer] getrapt en geslagen. Er waren meer mensen bij aanwezig die het hebben gezien en zelfs hebben gefilmd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van medeplegen van een poging doodslag. Een onzinnige aanleiding heeft geleid tot een ernstige zaak. Verdachte heeft als eerste geslagen en [slachtoffer] heeft hiertoe geen aanleiding gegeven. Verdachte erkent dit alsook dat hij verkeerd heeft gehandeld, maar het is de vraag met welke intentie hij dat heeft gedaan. De schoppen die verdachte heeft uitgedeeld zijn wat intensiteit betreft wel heftig geweest, maar de verdediging ziet niet dat het hoofd van [slachtoffer] door verdachte wordt geraakt. De laatste trap op de camerabeelden lijkt richting het hoofd van [slachtoffer] te gaan, maar verdachte raakt hem niet. De een na laatste trap is iets lager dan het hoofd. Op het moment dat [slachtoffer] zich niet zo goed had verdedigd had het anders af kunnen lopen. Door de wijze waarop [slachtoffer] zich heeft verdedigd en de wijze waarop hij lag had hij niet de kans om het leven te laten. De verdediging voert geen verweer tegen een schuldigverklaring voor wat betreft de tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , die wel tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt en die bij de uitoefening van het geweld enkel gericht was op het hoofd van [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte] hebben geen afspraken gemaakt over het toepassen van geweld. Verdachte was ten tijde van de geweldpleging volledig gericht op [slachtoffer] en niet bezig met wat [medeverdachte] heeft gedaan.
Feit 2:
Verdachte bekent de openlijke geweldpleging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat er op 15 mei 2023 op het terrein van [medeverdachte] te Breda een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte met [medeverdachte] betrokken is geweest.
Verdachte heeft, samen met [medeverdachte] , de confrontatie opgezocht met [slachtoffer] vanwege een onenigheid over een vape. Verdachte heeft [medeverdachte] ter versterking om hulp gevraagd en is met hem naar zijn school – en die van [slachtoffer] – gegaan om [slachtoffer] op te zoeken. Verdachte was voornemens om [slachtoffer] te slaan, om te voorkomen dat [slachtoffer] of anderen iets bij hem zouden doen. Verdachte heeft [slachtoffer] eerst met zijn vuist op de kaak geslagen waarop zij samen op de grond zijn beland. Verdachte is daarna weer opgestaan en heeft samen met [medeverdachte] meermalen geslagen en geschopt tegen het lichaam van [slachtoffer] en ook tegen het hoofd. Door [medeverdachte] is daarbij onder andere drie keer een trappende beweging van boven naar beneden gemaakt op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft steeds, terwijl hij op de grond lag, zijn hoofd moeten beschermen door zijn armen voor zijn gezicht te houden.
Feit 1:
Poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer en moeten de geweldshandelingen geschikt zijn om het slachtoffer te doden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam en dat schoppen tegen het aangezicht dan wel de schedel door een krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd ernstige complicaties kunnen veroorzaken. Wanneer er met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend bij de beoordeling of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden.
De rechtbank stelt, op grond van de beelden van het geweldsincident die beschreven staan in het dossier en de eigen waarneming van de bewegende beelden tijdens het tonen ter terechtzitting, vast dat [slachtoffer] in een kort tijdsbestek en op korte afstand van verschillende kanten en bij voortduring is geslagen en geschopt tegen het lichaam en ook het hoofd. Door verdachte is met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd geschopt en door medeverdachte is bovendien tot drie keer toe met geschoeide voet met kracht van boven naar beneden tegen het hoofd van [slachtoffer] getrapt, waaronder ook in de buurt van de slaap.
Tijdens de geweldpleging kon [slachtoffer] , die steeds op de grond lag, de schoppen tegen het hoofd en gezicht enkel afweren door zijn armen voor zijn gezicht of om het hoofd te plaatsen. Hij heeft geen mogelijkheid gehad om op te staan.
De rechtbank leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de geweldshandelingen en het letsel bij [slachtoffer] af dat het schoppen en trappen met kracht is gebeurd.
Het is dit geheel aan geweldshandelingen dat, gelet op de aard, duur en intensiteit ervan, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk was. De geweldshandelingen zijn daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat het letsel van [slachtoffer] beperkt is gebleven, is niet aan de verdachten te danken geweest.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gezamenlijk en welbewust met [medeverdachte] de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer] en daaropvolgend beiden fysiek geweld tegen [slachtoffer] hebben gebruikt. Verdachte heeft [slachtoffer] als eerste geslagen en vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] in elkaars bijzijn gelijktijdig en in directe afwisseling, in ieder geval bij voortduring geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer] . Verdachte, maar ook medeverdachte, heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het geweld of iets gedaan om erger te voorkomen. Pas nadat een vrouw riep “ Eej, doe normaal man” is het geweld gestopt. Anders dan de verdediging acht de rechtbank niet van belang wie welke geweldshandeling heeft verricht, nu sprake was van een geweldsexplosie waarin beide verdachten individueel een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte bewust en nauw met de [medeverdachte] heeft samengewerkt en een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het potentieel dodelijk geweld heeft geleverd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 16 mei 2023;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 29 maart 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 15 mei 2023 te Breda , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven, die [slachtoffer] tegen het gezicht en hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 15 mei 2023 te Breda openlijk, te weten aan de [straat] , op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- meermalen tegen het gezicht en tegen het lichaam te stompen, en
- meermalen tegen het lichaam te trappen en/of schoppen, en
- meermalen tegen het gezicht en het hoofd te schoppen en/of trappen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie als de werkstraf niet of niet voldoende wordt uitgevoerd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de schorsingsvoorwaarden waar verdachte zich al bijna een jaar aan heeft gehouden en de leertrajecten (MST en de [training] ) die hij heeft doorlopen. De verdediging kan zich vinden in het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie, maar verzoekt deze te beperken in duur. Ook vraagt de verdediging de proeftijd te beperken in duur tot 1 jaar, aangezien inmiddels 1 jaar is verstreken sinds het geweldsincident.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Verdachte heeft zonder directe aanleiding, maar omdat hij zichzelf eerst heeft willen laten gelden in een groepsruzie, [slachtoffer] meerdere keren geslagen, geschopt en getrapt, ook tegen het gezicht en hoofd, terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond lag. [slachtoffer] was een speelbal van het op hem door verdachte en medeverdachte uitgeoefende geweld.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] niet ernstiger gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken geweest. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende lange tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van de gebeurtenis kunnen ondervinden. Hiervan is bij [slachtoffer] ook sprake, zoals blijkt uit de door zijn vader ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. [slachtoffer] ervaart nog altijd ernstige angstklachten. Zo is hij nog steeds angstig als hij langs een groep mensen moet lopen. Ook plotselinge bewegingen, zoals een vriendschappelijke arm om zijn nek, doen hem de angstige momenten herbeleven. Dit soort ernstige feiten heeft naast de impact op het slachtoffer een grote invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapport Raad voor de Kinderbescherming
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 maart 2024. De Raad constateert dat verdachte ten tijde van het delict denkfouten maakte, namelijk dat met praten niets wordt opgelost en een ander bang maken wel een oplossing is. Met de [training] heeft verdachte handelingsalternatieven aangereikt gekregen en weet hij nu beter wat passend gedrag is en welke oplossingsmogelijkheden er zijn in risicosituaties. Door de Raad worden momenteel op de verschillende leefgebieden geen al te grote zorgen gezien. Verdachte lijkt in vergelijking met de delictperiode op dit moment beter in zijn vel te zitten en laat zich ook beter aansturen door zijn ouders. Met de inzet van MST is het in de thuissituatie rustiger geworden rondom verdachte.
De Raad constateert dat verdachte door de aangescherpte regels vanuit ouders, de schorsende voorwaarden waaraan verdachte zich moet houden, de schorsing op school en online lessen vanuit school en het doorlopen van hulpverlening de gevolgen van zijn handelen al in ruime mate heeft mogen ervaren. De Raad adviseert aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Gezien de reeds ingezette hulpverlening wordt door de Raad en de jeugdreclassering momenteel continuering van begeleiding en ondersteuning niet meer noodzakelijk geacht.
Ter zitting heeft de Raad het advies gehandhaafd. Verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De Raad heeft nog wel zorgen over het inzicht van verdachte, maar niet zodanig dat voortzetting van het jeugdreclasseringstoezicht noodzakelijk is.
Jeugdreclassering
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de tussentijdse evaluatie van de jeugdreclassering van 15 februari 2024. Het MST-traject en de [training] heeft verdachte positief afgesloten. Ook heeft verdachte zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. De samenwerking van de jeugdreclassering met verdachte verloopt goed: hij werkt actief mee, houdt zich aan de regels en afspraken en stelt zich open op.
De jeugdreclassering schat het risico op recidive in op midden. Verdachte is een first-offender. Hij betuigt spijt en is bereid excuses te maken ten opzichte van het slachtoffer middels herstelbemiddeling. Het is van belang dat verdachte meer zelfstandig keuzes leert maken die in zijn belang zijn. Hij moet leren zich minder te laten beïnvloeden door social media en door negatieve vrienden.
De straf
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van eendaadse samenloop, omdat het medeplegen van de poging doodslag en de openlijke geweldpleging is voortgekomen uit een en hetzelfde feitencomplex. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel deze samenloop van feiten zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigt. Gelet op alle omstandigheden en het advies van de Raad ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Een voorwaardelijke jeugddetentie dient er tevens toe verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Om recht te doen aan de ernst van de feiten acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij neemt deze dan ook over en legt aan verdachte een werkstraf op van 150 uur met aftrek van het voorarrest. Daarnaast legt zij aan verdachte een jeugddetentie op voor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 11.500,00 ingediend, bestaande uit € 10.000,00 aan immateriële schade en € 1.500,00 aan affectieschade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding betreffende immateriële schade.
De officier van justitie verzoekt de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de hoogte van de immateriële schadevergoeding vast te stellen en daarbij rekening te houden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Wanneer een schadevergoeding wordt opgelegd zal verdachte deze schadevergoeding zelf moeten gaan betalen.
De verdediging verzoekt de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging . Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank dat deze schade kan worden gevorderd door naasten van slachtoffers, alsmede dat vergoeding van deze schade mogelijk is indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Hiervan is in deze zaak (gelukkig) geen sprake. Nu niet aan de daarvoor geldende criteria wordt voldaan, zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het
feit werd gepleegd, te weten 15 mei 2023.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg. 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van een poging tot doodslag;
in eendaadse samenloop met
feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend en vijfhonderd euro), aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 2.500,00 (zegge: tweeduizend en vijfhonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 mei 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. De Jong en mr. Van der Pols, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 april 2024.
Mr. Van der Pols en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.