ECLI:NL:RBZWB:2024:2443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/02/420757 / JE RK 24-548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgen over emotionele en fysieke veiligheid

Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, als verzoeker aangemerkt. De moeder van [minderjarige], die in een onveilige situatie verkeert, is als belanghebbende aangemerkt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige], die in een pleeggezin verblijft op een geheim adres. De moeder heeft in het verleden de onveilige situatie in stand gehouden en er is onvoldoende vertrouwen dat zij nu in staat is om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2024 zijn de moeder, haar advocaat en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 28 juni 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor dezelfde periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420757 / JE RK 24-548
Datum uitspraak: 5 april 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad.
locatie Breda,
betreffende
[minderjarige],
hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ( [land] ),
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 28 maart 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- het e-mailbericht van mr. Kandemir van 4 april 2024.
1.2
Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal;
- een medewerkster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
Bij voormelde beschikking van 28 maart 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 28 maart 2024 tot 25 april 2024. Tevens heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 28 maart 2024 tot 25 april 2024. De kinderrechter heeft het resterende deel van het verzoek aangehouden.
2.3
[minderjarige] verblijft op grond van voormelde machtiging bij een pleeggezin op een voor de moeder geheim adres.

3.Het (resterende) verzoek

3.1
Thans ligt ter beoordeling voor of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 28 maart 2024 dient te worden herroepen.
Daarnaast ligt er nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek, te weten het resterende deel van het verzoek om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de resterende periode, zijnde de resterende periode tot 28 juni 2024.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. De Raad handhaaft het verzoek. In de afgelopen periode heeft de moeder niet laten zien dat zij de belangen van [minderjarige] voorop kan zetten. Er zijn meerdere meldingen ontvangen over huiselijk geweld, conflicten in de woning en een onhygiënische woning. Ook school maakt zich zorgen om [minderjarige] . Zij wordt soms te laat of helemaal niet opgehaald van school. De moeder is vervolgens onbereikbaar. Op 21 maart 2024 zijn de moeder en [minderjarige] op een Safe Groep geplaatst. De moeder heeft de stiefvader, tegen de veiligheidsafspraken in, op de hoogte gebracht van deze geheime locatie en is door hem opgehaald. De moeder wil niet meer terug naar de Safe Groep.
De Raad denkt dat er bij [minderjarige] mogelijk sprake is van een trauma. In de komende periode is het van belang dat de moeder laat zien dat zij voor veiligheid kiest en zij niet terugvalt in oude patronen. Het lijkt er nu op dat zij de onveiligheid in de thuissituatie met onder andere drugsgebruik en huiselijk geweld niet inziet. Het uitgangspunt is dat [minderjarige] uiteindelijk teruggaat naar de moeder, echter daarvoor nodig is ook dat de moeder veiligheid zoekt, garandeert dat het veilig blijft én zij de onveiligheid erkent. Hiervoor nodig is dat de GI met de moeder aan de slag gaat en er een duidelijk plan van aanpak komt met de benodigde stappen om de terugplaatsing van [minderjarige] te realiseren.
4.2
Door en namens de moeder is, samengevat, het volgende aangevoerd. De moeder erkent dat zij in de afgelopen periodes fouten heeft gemaakt. Haar doel is om weer voor [minderjarige] te zorgen in veiligheid. De moeder heeft de relatie met de stiefvader definitief verbroken en is uit de woning vertrokken. Volgens de moeder is de stiefvader de oorzaak van alle problematiek en dat ziet zij nu in. Dat de moeder ook verantwoordelijk is begrijpt zij, omdat zij de situatie in stand heeft gehouden. De moeder benadrukt dat zij bang is van de stiefvader en zelf ook slachtoffer is. De moeder woont nu in bij een vriendin in [plaats], waar ook [minderjarige] kan komen wonen. Met de stiefvader is er nu geen contact. Volgens de moeder is haar motivatie om het anders aan te gaan pakken gericht op haar eigen veiligheid en die van [minderjarige] . De situatie is voor de moeder een wake-up call geweest. De moeder vindt dat haar de kans moet worden geboden om te laten zien dat zij weer voor [minderjarige] kan zorgen. De moeder staat ervoor open om naar een Safe Groep te gaan. Hierover wenst de moeder nog op te merken dat zij eerder bij de Safe Groep is weggegaan, omdat de stiefvader zei dat de moeder en [minderjarige] in de woning te [woonplaats] konden blijven en hij zou vertrekken. [minderjarige] kon op die manier gewoon naar school. Van die toezegging is niets terecht gekomen. Als de moeder beter had geweten wat de consequenties waren, had zij anders gehandeld. De moeder was in de veronderstelling dat zij, toen zij de Safe Groep verliet, opgevangen zou worden en hulpverlening zou krijgen in de thuissituatie. Daarnaast wenst de moeder nog op te merken dat zij zich in de stelling van De Raad dat [minderjarige] onverzorgd op school zou verschijnen, niet herkent. Dat het huis vervuild was, had te maken met een verbouwing die de stiefvader was gestart. Door financiële problemen kan die verbouwing niet worden afgemaakt. De moeder verzoekt de kinderrechter om het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. In een voorlopige ondertoezichtstelling kan zij zich wel vinden.
4.3
Namens de GI is, samengevat, naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. Vooralsnog is er sprake van een geheime plaatsing, omdat de zorg bestaat dat wanneer de verblijfplaats van [minderjarige] bekend wordt, de stiefvader haar gaat opzoeken en ophalen. Ook aan de GI laat de moeder weten dat zij terug wil naar de Safe Groep. Zij zegt er alles voor te willen doen om weer voor [minderjarige] te kunnen zorgen. De vraag is echter of de Safe Groep de moeder nog wil ontvangen, omdat de stiefvader nu weet van de locatie. De GI maakt zich zorgen over de situatie. De moeder ontkent en bagatelliseert de zorgen. De moeder is niet betrouwbaar in haar toezegging het nu anders te willen doen. De moeder laat hierin een patroon zien. In gesprek lijkt de moeder bovendien niet in te zien dat de plaatsing op de Safe Groep voor haar eigen veiligheid was. De stelling van de moeder dat haar een andere voorstelling van zaken is gegeven, is onjuist. Met de moeder zijn meerdere gesprekken gevoerd waarin haar de consequenties zijn uitgelegd. In de komende periode zal de GI met de moeder kijken hoe zij er zelf voor veiligheid zorgt. Daarnaast kan met Safe Groep worden bezien wat de opties zijn. Eerst moet de moeder laten zien dat zij betrouwbaar kan handelen, alvorens zij weer zelf voor [minderjarige] kan zorgen.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Aangezien [minderjarige] en de moeder beiden de Poolse nationaliteit hebben, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht daarop van toepassing is.
Nu [minderjarige] al geruime tijd in Nederland verblijft met haar moeder is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen, aangezien [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op dezelfde grond is op het verzoek Nederlands recht van toepassing.
Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
De kinderrechter verwijst naar de beschikking van 28 maart 2024. Hierbij is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst met ingang van 28 maart 2024 tot 25 april 2024, zonder daaraan voorafgaand verhoor van de betrokkenen. Het verzoek is voor het overige aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen op het verzoek kenbaar te maken.
5.3
De kinderrechter dient te beoordelen of er tijdens de mondelinge behandeling nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 28 maart 2024 zou moeten worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat hiervan geen sprake is en dat daarom de spoedbeslissing in stand blijft.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.5
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.6
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat onverminderd sprake is van een vermoeden dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Samen met de Raad en de GI maakt de kinderrechter zich ernstige zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] . De moeder heeft de afgelopen periode laten zien niet in staat te zijn om de veiligheid van [minderjarige] , én voor zichzelf, te waarborgen. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat in de thuissituatie sprake was van huiselijk geweld, drugsgebruik, conflicten in de woning en een onhygiënische woning. Dat de stiefvader hier een groot aandeel in heeft, wil de kinderrechter aannemen. Echter, het is de moeder die hierin ook een verantwoordelijkheid heeft. Zij heeft de onveilige situatie in stand gehouden en heeft niet het initiatief genomen om aan de onveiligheid een einde te maken. Sterker nog, de moeder is met [minderjarige] regelmatig uit de woning vertrokken, maar vervolgens ook weer teruggekeerd. Toen zij bij een Safe Groep is geplaatst, heeft zij de stiefvader van de locatie op de hoogte gebracht en is zij weer terug bij hem gaan wonen. De moeder laat hiermee zien dat zij de situatie verkeerd inschat, zij de zorgen bagatelliseert of ontkent. Eerder heeft de moeder bovendien aangegeven niet meer terug te willen gaan naar de Safe Groep. Hoewel de moeder bij de mondelinge behandeling aangeeft weer bij de Safe Groep geplaatst te willen worden, heeft de kinderrechter daarin vooralsnog onvoldoende vertrouwen. De kinderrechter begrijpt de stelling van de Raad, gesteund door de GI, dat de moeder éérst moet laten zien dat zij kan kiezen voor veiligheid, alvorens zij zelf voor [minderjarige] kan gaan zorgen. Dat de moeder nu inwoont bij een vriendin en stelt daar nu veilig te zijn, doet daar niets aan af. De veiligheid die [minderjarige] nu in het pleeggezin ervaart, moet gewaarborgd blijven. Vooralsnog is de plaatsing van [minderjarige] geheim. Het is aan de GI om in te schatten of en wanneer de locatie van de plaatsing van [minderjarige] met de moeder kan worden gedeeld.
5.8
Aan de stelling van de moeder dat zij onvoldoende geïnformeerd zou zijn over de gang van zaken, de gevolgen van het verlaten van de Safe Groep en zij onvoldoende in de gaten had wat er aan de hand was, gaat de kinderrechter voorbij. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat uit de overgelegde stukken én het geschetste tijdpad volgt dat er veel met de moeder is gesproken over de consequenties en de moeder in ieder geval had moeten weten dat de zorgen groot waren.
5.9
Het voorgaande brengt met zich dat de gronden voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling onverminderd aanwezig zijn. Ook aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing wordt nog steeds voldaan. De maatregelen zijn nodig om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Thans is nog onbekend of en wanneer de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de moeder kan worden toevertrouwd. In de komende periode dient zij te laten zien dat zij kan kiezen voor veiligheid. De Raad dient hierover een duidelijk beeld te schetsen. Daarnaast dient te worden bezien of de wens van de moeder om bij een Safe Groep te worden geplaatst voldoende bestendig en tevens haalbaar is.
5.1
De kinderrechter geeft de moeder nog mee dat het bovenstaande in ieder geval betekent dat zij duidelijkheid geeft over de relatie met de stiefvader, keuzes maakt die haar veiligheid en die van [minderjarige] niet in gevaar brengen én laat zien in staat te zijn om ook in de toekomst de veiligheid te kunnen garanderen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI met ingang van 25 april 2024 tot 28 juni 2024;
6.2
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 april 2024 en tot 28 juni 2024;
6.3
verklaart deze beschikking zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. Hamburger, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.