ECLI:NL:RBZWB:2024:2456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/02/420607/KG ZA 24-137 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot betaling van een onbetwiste geldsom in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, waarbij zij vorderde tot betaling van een onbetwiste geldsom van € 5.453,50, vermeerderd met rente en incassokosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van opdracht die op 1 augustus 2023 was gesloten, waarbij eiseres rechtsbijstand verleende aan gedaagde in een echtscheidingsprocedure. Eiseres had gedaagde facturen gestuurd voor haar werkzaamheden en het griffierecht, maar gedaagde had deze facturen niet betaald, ondanks herinneringen en aanmaningen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres verklaard dat haar spoedeisend belang voortvloeit uit liquiditeitsproblemen en betalingsonmacht aan de zijde van gedaagde. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres in haar dagvaarding geen spoedeisend belang had aangetoond. De voorzieningenrechter benadrukte dat het spoedeisend belang moet voortkomen uit de situatie van de eiser en niet uit de omstandigheden van de gedaagde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen voldoende spoedeisend belang was en dat het volledig loslaten van deze eis zou leiden tot een onterecht gebruik van het kort geding.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 334,00. Dit vonnis is uitgesproken op 15 april 2024 door mr. Van der Weide.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/420607 / KG ZA 24-137
Vonnis in kort geding van 15 april 2024
in de zaak van
MR. [eiseres],
te [plaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. [eiseres] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 april 2024 met producties 1 t/m 5,
- de mondelinge behandeling van 10 april 2024,
- de pleitnota van [eiseres] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op grond van een met [gedaagde] op 1 augustus 2023 gesloten overeenkomst van opdracht aan hem rechtsbijstand verleend in verband met een echtscheidingsprocedure.
2.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] voor de door haar verrichte werkzaamheden en door haar betaald griffierecht voor [gedaagde] op 30 november 2023, 29 december 2023 en 15 januari 2024 facturen gestuurd van in totaal € 5.203,50. Op de facturen stond het verzoek deze binnen 14 dagen na factuurdatum te voldoen. [gedaagde] heeft de facturen niet betaald, ook niet nadat hem betalingsherinneringen zijn gestuurd en hij tot betaling is gesommeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.453,50, vermeerderd met rente en incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst gehouden is de openstaande bedragen te voldoen en dat hij door het verstrijken van de betalingstermijn in verzuim verkeert. Zij heeft belang bij voldoening van de openstaande bedragen door [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] heeft erkend dat hij het gevorderde bedrag verschuldigd is aan [eiseres] . Hij stelt dat hij op dit moment niet de financiële middelen heeft om haar te betalen.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseres] in de dagvaarding een spoedeisend belang bij haar vordering in het geheel niet heeft genoemd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter naar haar spoedeisend belang verklaard dat dit erin bestaat dat er sprake is van liquiditeitsproblemen en betalingsonmacht bij [gedaagde] , dat zij al geruime tijd wacht op voldoening van haar vordering en dat zij daarom behoefte heeft aan een titel die zij ten uitvoer kan leggen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het spoedeisend belang moet zijn gelegen in feiten en omstandigheden die behoren tot de sfeer van de eiser en niet tot de sfeer van de gedaagde, zoals [eiseres] in feite heeft gesteld. Weliswaar leert de rechtspraak dat naarmate de gegrondheid van de vordering een grotere mate van waarschijnlijkheid heeft er lichtere eisen worden gesteld aan de spoedeisendheid in kort geding, maar dit neemt niet weg dat er wel enige spoedeisendheid aan de zijde van de eiser bij het gevorderde aanwezig moet zijn. [eiseres] heeft daarover niets gesteld.
4.4.
Het volledig loslaten van de eis van spoedeisend belang zou ertoe leiden dat in kort geding de deur wordt opengezet voor zaken waarbij betaling van onbetwiste geldvorderingen wordt gevorderd zonder spoedeisend belang. Dit zou een onnodige druk op de voorzieningenrechter tot gevolg hebben.
4.5.
Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen worden afgewezen.
4.6.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 334,00 aan griffierecht.
5.
De beslissing
de voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 334,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024.