Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
De beslissing
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, waarbij zij vorderde tot betaling van een onbetwiste geldsom van € 5.453,50, vermeerderd met rente en incassokosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van opdracht die op 1 augustus 2023 was gesloten, waarbij eiseres rechtsbijstand verleende aan gedaagde in een echtscheidingsprocedure. Eiseres had gedaagde facturen gestuurd voor haar werkzaamheden en het griffierecht, maar gedaagde had deze facturen niet betaald, ondanks herinneringen en aanmaningen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres verklaard dat haar spoedeisend belang voortvloeit uit liquiditeitsproblemen en betalingsonmacht aan de zijde van gedaagde. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres in haar dagvaarding geen spoedeisend belang had aangetoond. De voorzieningenrechter benadrukte dat het spoedeisend belang moet voortkomen uit de situatie van de eiser en niet uit de omstandigheden van de gedaagde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen voldoende spoedeisend belang was en dat het volledig loslaten van deze eis zou leiden tot een onterecht gebruik van het kort geding.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 334,00. Dit vonnis is uitgesproken op 15 april 2024 door mr. Van der Weide.