ECLI:NL:RBZWB:2024:2461
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Dwangsom bij niet tijdig beslissen op verzoeken om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 11 april 2024, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur van de Belastingdienst op haar verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. De inspecteur had de verzoeken op 25 augustus 2022 afgewezen, waarna belanghebbende op 7 augustus 2022 beroepen instelde wegens het niet tijdig beslissen.
Tijdens de zitting op 29 februari 2024 bevestigde belanghebbende dat haar beroep zich enkel richtte op de dwangsom, nu de inspecteur in de beroepsfase alsnog had beslist op de verzoeken. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van € 532, omdat de inspecteur erkent dat hij ten onrechte geen dwangsombeschikkingen heeft afgegeven. De rechtbank concludeert dat er sprake is van samenhang tussen de verzoeken, waardoor slechts één dwangsom verschuldigd is.
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering, maar kent de dwangsom toe. De inspecteur wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.