Op 13 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat [minderjarige] bij haar moeder woont. De Raad heeft grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], die sinds mei 2023 niet naar school gaat en waarvan de verblijfplaats onduidelijk is. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad en heeft zelf eerder om een ondertoezichtstelling gevraagd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2024, die met gesloten deuren plaatsvond, waren de vader, zijn advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De kinderrechter heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om haar mening te uiten, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft de feiten en het verzoek van de Raad in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. De ouders zijn niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen en de moeder staat niet open voor hulpverlening.
De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit is noodzakelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige], zodat zij de benodigde ondersteuning en begeleiding kan krijgen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat [minderjarige] op korte termijn weer naar school gaat en dat er duidelijkheid komt over haar verblijfplaats.