ECLI:NL:RBZWB:2024:2464

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/02/418261 / JE RK 24-110
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en opvoeding

Op 13 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat [minderjarige] bij haar moeder woont. De Raad heeft grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], die sinds mei 2023 niet naar school gaat en waarvan de verblijfplaats onduidelijk is. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad en heeft zelf eerder om een ondertoezichtstelling gevraagd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2024, die met gesloten deuren plaatsvond, waren de vader, zijn advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De kinderrechter heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om haar mening te uiten, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft de feiten en het verzoek van de Raad in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. De ouders zijn niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen en de moeder staat niet open voor hulpverlening.

De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit is noodzakelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige], zodat zij de benodigde ondersteuning en begeleiding kan krijgen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat [minderjarige] op korte termijn weer naar school gaat en dat er duidelijkheid komt over haar verblijfplaats.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418261 / JE RK 24-110
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Middelburg,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
naar eigen zeggen feitelijk verblijvende te [plaats]
,zonder geregistreerde woonplaats in Nederland,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.J.Y.M. Thomas te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Etten-Leur,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 januari 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Thomas d.d. 14 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024. Gelet op de onderlinge samenhang is het verzoek gelijktijdig behandeld met de verzoeken in zaaknummers C/02/366456 / FA RK 19-6459 en C/02/408677 FA RK 23-1857. In die zaken is bij separate beschikking beslist. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI (online).
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening aan de kinderrechter kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft haar verzoek. Zij maakt zich grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en kan niet bevestigen waar [minderjarige] verblijft. Sinds mei 2023 gaat [minderjarige] niet naar school en onbekend is hoe haar dag invulling eruitziet. Er is een groot gebrek aan zicht op [minderjarige] . Daarbij heeft [minderjarige] ruim vier jaar geen contact met de vader. De Raad vindt het belangrijk dat het negatieve beeld van [minderjarige] over de vader wordt bijgesteld. Hiertoe is het noodzakelijk dat een gezinsvoogd regie gaat voeren. In een vrijwillig kader is dit niet mogelijk, waardoor de Raad een ondertoezichtstelling verzoekt. Dat de moeder en [minderjarige] niet aanwezig zijn bij de mondelinge behandeling dan wel het kindgesprek, maakt dat de zorgen van de Raad alleen maar toenemen. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is groot. Het is van belang dat er duidelijkheid komt over waar de moeder en [minderjarige] verblijven. De Raad begrijpt dat het voor de GI een lastige opdracht is, maar niets doen bij een kind dat aan het gezag van de vader wordt onttrokken is geen mogelijkheid. Het is dan ook noodzakelijk op te treden. De Raad zou zich enerzijds kunnen voorstellen het verzoek voor een kortere duur toe te wijzen zodat de GI de uitvoerbaarheid van de ondertoezichtstelling kan onderzoeken, maar anderzijds zullen de grote zorgen niet binnen een jaar kunnen worden weggenomen. De Raad vindt dat een mogelijke uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders moederzijde kan worden overwogen, zodat [minderjarige] in ieder geval in Nederland kan worden gehouden.
4.2.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen. Hij heeft dit immers eerder zelf verzocht en had graag ook gezien dat dit al eerder was gebeurd. De vader denkt de ondertoezichtstelling minimaal een jaar nodig; hij is nu immers ook al 4,5 jaar bezig.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de GI aan twijfels te hebben over de uitvoerbaarheid van de ondertoezichtstelling. De Raad heeft namelijk niet concreet kunnen krijgen of [minderjarige] daadwerkelijk in Nederland is. De GI ziet daarentegen weldegelijk dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en dat het belangrijk is dat [minderjarige] naar school gaat. Dat er wat moet gebeuren staat vast, maar de GI vraagt zich af of zij daar de geschikte partij voor zijn. Zij zijn er immers niet op ingericht om minderjarigen op te sporen. De GI brengt naar voren dat mogelijk eerst een concreter beeld kan ontstaan of [minderjarige] al dan niet in [plaats] bij de grootouders verblijft.

5.De beoordeling

Bevoegdheid

5.1.
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 6 april 2023 waarbij de moeder is bevolen om met [minderjarige] binnen een maand na de datum van deze beschikking en derhalve uiterlijk op 6 mei 2023 terug te verhuizen naar [plaats] , dan wel de directe omgeving van [plaats] . De moeder was immers verhuisd naar Spanje. Ondanks dat de moeder nog in Spanje staat ingeschreven, heeft zij meermaals naar voren gebracht zich sedertdien aan voornoemde beschikking te houden en met [minderjarige] in Nederland te verblijven. Het is de Raad niet gelukt daar zekerheid over te krijgen en ook de rechtbank heeft de moeder en [minderjarige] niet kunnen spreken. Op basis van de uitlatingen van de moeder dat zij zich aan de beschikking van 6 april 2023 houdt, gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder en [minderjarige] , in ieder geval de meeste tijd, in [plaats] verblijven. [minderjarige] heeft naar het oordeel van de rechtbank aldus in Nederland haar werkelijke verblijfsplaats, op grond waarvan de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad derhalve toewijzen. Dit betekent dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
5.4.
Met de Raad maakt de kinderrechter zich grote zorgen over [minderjarige] . Zij wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd nu zij al geruime tijd niet naar school gaat, er geen enkel zicht is op haar opvoedsituatie en dag invulling en zij geen eigen beeld van de vader kan vormen. Doordat [minderjarige] niet naar school gaat zijn er grote zorgen over haar cognitieve-, sociaalemotionele- en identiteitsontwikkeling. Ook heeft [minderjarige] al ruim 4 jaar geen contact meer met de vader en is haar beeld over hem op dit moment negatief.
5.5.
De kinderrechter is gebleken dat de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De moeder staat bovendien ook niet open voor enige vorm van hulpverlening. De ouders zijn al geruime tijd geleden met elkaar in een (juridische) strijd verwikkeld en communiceren niet met elkaar. Om deze reden vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat er een regievoerder vanuit het gedwongen kader betrokken zal raken die de belangen van [minderjarige] behartigt en die vanuit haar belang besluiten kan nemen. Hiertoe is het noodzakelijk dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet en gemonitord wordt of deze hulpverlening wordt benut, zodat [minderjarige] de mogelijkheid en gelegenheid krijgt om haar huidige negatieve beeld van vader bij te stellen en om de (on)mogelijkheden voor contact tussen [minderjarige] en vader te onderzoeken. Daarbij zal de regievoerder er zorg voor moeten dragen dat [minderjarige] op zeer korte termijn weer naar school gaat.
5.6.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling niet in duur beperken nu er, gelet op de grote zorgen over [minderjarige] en de wijze waarop de ouders niet met elkaar communiceren, geen verwachting is dat binnen een kortere periode de situatie zodanig is verbeterd dat de ouders zelf de ontwikkelingsbedreiging weg kunnen nemen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 13 maart 2024 tot 13 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024 door mr. Van Noort, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 27 maart 2024
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.