ECLI:NL:RBZWB:2024:2466

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/02/366456 / FA RK 19-6459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van alimentatieverplichting en verzoeken tot vaststelling kinderbijdrage en verrekening kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de alimentatieverplichting en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, feitelijk verblijvend in [plaats] zonder geregistreerde woonplaats in Nederland, en de man, wonende te [woonplaats], zijn ouders van [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de vrouw met [minderjarige] terug moet verhuizen naar [plaats] en dat de man een kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen. De man heeft echter aangegeven dat de vrouw zich niet aan deze uitspraak houdt en dat [minderjarige] niet ingeschreven staat in Nederland.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2024 is de zaak gelijktijdig behandeld met andere verzoeken, waaronder een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zicht is op de opvoedsituatie van [minderjarige] en dat de vrouw geen medewerking verleent aan de hulpverlening. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken tot (nadere) vaststelling van een kinderbijdrage en verrekening van de kinderalimentatie. Tevens heeft de rechtbank de alimentatieverplichting van de man opgeschort zolang de vrouw zich niet houdt aan de eerdere uitspraak.

De rechtbank heeft de verzoeken van partijen ten aanzien van de zorgregeling en het hoofdverblijf van [minderjarige] aangehouden tot na een briefrapportage van de gecertificeerde instelling (GI) over de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft de GI verzocht om voor 1 oktober 2024 verslag uit te brengen, waarna de Raad binnen twee weken advies moet uitbrengen. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 1 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/366456 / FA RK 19-6459
beschikking d.d. 12 april 2024
in de zaak van
[de vrouw],
naar eigen zeggen feitelijk verblijvende te [plaats]
,zonder geregistreerde woonplaats in Nederland,
hierna te noemen: de vrouw,
en
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.Y.M. Thomas te Breda.
Ouders van de minderjarige:
[minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Etten-Leur,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 6 april 2023 met alle daarin vermelde stukken;
- F9-formulier van mr. Nuijten van 27 juni 2023 (met bijlagen);
- F9-formulier van mr. Thomas van 27 juni 2023 (met bijlagen);
- F9-formulier van mr. Thomas van 14 augustus 2023 (met bijlagen);
- F9-formulier van mr. Nuijten van 17 augustus 2023 (met bijlagen)
- F9-formulier van mr. Thomas van 21 augustus 2023 (met bijlagen);
- F9-formulier van mr. Thomas van 4 september 2023 (met bijlagen);
- de brief van de Raad van 12 september 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van deze rechtbank op 11 december 2023;
- het op 28 december 2023 ingekomen aanvullend verzoekschrift van mr. Thomas;
-het op 23 januari 2024 ingekomen raadsrapport.
1.2 De verzoeken zijn voortgezet mondeling behandeld op 13 maart 2024. Bij die behandeling is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Ook waren aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad alsook de GI.
1.3 De zaak is vanwege de samenhang gelijktijdig behandeld met het verzoek van de minderjarige in zaaknummer C/02/408677 / FA RK 23-1857 (informele rechtsingang) en het verzoek van de raad in zaaknummer C/02/418261 JE RK 24-110 (ondertoezichtstelling). In laatstgenoemde zaak heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 13 maart 2024 tot 13 maart 2025.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar haar eerdere beschikkingen waarbij, voor zover van belang en kort samengevat, is bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen. Ook is een door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage bepaald. De rechtbank heeft de vrouw bij beschikking van 6 april 2023 bevolen om met [minderjarige] binnen een maand na de datum van deze beschikking en derhalve uiterlijk op 6 mei 2023 terug te verhuizen naar [plaats], dan wel de directe omgeving van [plaats]. Daarnaast is bepaald dat de vrouw met ingang van 7 mei 2023 een dwangsom verbeurt van € 1.000,= voor elke dag dat zij vanaf 7 mei 2023 en na betekening van deze beschikking niet voldoet aan de veroordeling om met [minderjarige] terug te verhuizen tot een maximum aan dwangsommen van € 50.000,00 is bereikt. Het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor haar verhuizing met [minderjarige] naar Spanje is afgewezen.
2.2.
Bij bericht van 27 juni 2023 heeft de man laten weten dat de vrouw zich voor zover hem bekend niet heeft gehouden aan de beslissing van 6 april 2023. Zij is niet terugverhuisd naar Nederland, staat met [minderjarige] niet ingeschreven in Nederland en [minderjarige] is ook niet aanwezig op haar voormalige basisschool. Van de stelling van de vrouw dat zij in Nederland verblijft sinds 6 mei 2023 is geen bewijs ontvangen.
De man heeft begrepen dat zolang de vrouw met [minderjarige] in Spanje is ingeschreven, de hulpverlening vanuit Nederland geen actie kan ondernemen. Volgens de man is er om die reden enkel hulpverlening in het gedwongen kader mogelijk.
2.3.
Bij bericht van 17 augustus 2023 heeft de advocaat van de vrouw namens de vrouw laten weten dat de vrouw opnieuw contact zal opnemen met de hulpverlening voor het opstarten van een hulpverleningstraject
2.4.
Bij bericht van 4 september 2023 heeft advocaat van de man bericht dat de man tot op heden niet van de vrouw heeft mogen vernemen waar [minderjarige] op dit moment ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie en op welke school [minderjarige] zou zijn gestart. Dit ondanks meerdere verzoeken van de man aan de vrouw hierover. Ook heeft de Raad nog geen actie ondernomen.
2.5.
Bij proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 december 2023 heeft de rechtbank de Raad verzocht onderzoek in te stellen. De zaak is in afwachting van de rapportage van de Raad aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 januari 2024 heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn provisionele verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage, nu reeds eerder in de huidige procedure op dit verzoek is beslist. Aldus was er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen hoofdzaak (meer) waarmee de voorlopige voorziening kon samenhangen.
2.7.
In navolging van voornoemd proces-verbaal heeft de raad op 23 januari 2024 haar onderzoek overgelegd. Thans ligt nog ter beoordeling voor het geschil tussen partijen omtrent de zorgregeling, alsmede de aanvullende verzoeken van de man, welke als volgt luiden:
a. te bepalen dat het minderjarige kind van partijen [minderjarige] voortaan haar hoofdverblijf zal hebben bij de man en / of aan zijn adres zal worden ingeschreven;
b. te bepalen dat de door de man te betalen kinderalimentatie voor het minderjarige kind van
partijen [minderjarige] met ingang van 1 september 2023, dan wel een nader door uw rechtbank in
goede justitie te bepalen datum, zal worden vastgesteld op een bedrag ad € 51,00 per
maand;
c. de man te machtigen om c.q. te bepalen dat de man de door hem te betalen alimentatie
voor [minderjarige] mag verrekenen met de dwangsommen die de vrouw ingevolge de beschikking
van 6 april 2023 sindsdien verschuldigd is geworden;
d. de verplichting van de man tot betaling van de nader door uw rechtbank vast te stellen
kinderalimentatie aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige] wordt opgeschort zolang de vrouw
zich niet houdt aan de uitspraak van uw rechtbank van 6 april 2023 om samen met [minderjarige]
aantoonbaar terug te verhuizen naar [plaats] of omgeving en [minderjarige] op een
Nederlandse school te plaatsen.
Hoofdverblijf
2.8.
Door en namens de man wordt ter onderbouwing van zijn verzoek het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, naar voren gebracht dat de vrouw alle afgegeven beschikkingen naast zich neer legt en medewerking aan de benodigde hulpverlening om tot een juiste beoordeling van de situatie te komen, blijft weigeren. De vrouw onttrekt [minderjarige] aan het ouderlijk gezag van de man. In geval het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man zou worden bepaald zijn de autoriteiten gerechtigd om [minderjarige] terug naar de Nederland te halen en in het kader van de ondertoezichtstelling te komen tot passende hulpverlening. Het doel van het verzoek is door de man bedoeld als dwangmiddel. De man acht aanhouding hiervan dan ook onlogisch en niet helpend.
2.9.
De Raad maakt zich grote zorgen nu het binnen het raadsonderzoek onvoldoende is gelukt om zicht te krijgen op de ontwikkeling en opvoedsituatie van [minderjarige]. Omdat het op dit moment ontbreekt aan zicht op het welzijn, de ontwikkeling en de (opvoed)situatie van [minderjarige], adviseert de Raad het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] aan te houden voor de duur van een jaar. De Raad kan thans immers niet beoordelen wat het meest in [minderjarige] haar belang is. De Raad begrijpt het achterliggende doel van de man met indiening van dit verzoek, namelijk dat dit dient als dwangmiddel [minderjarige] in Nederland te houden, maar nu geen sprake is van contactherstel is dit volgens de Raad een oneigenlijke manier om dit doel te bereiken. Er moet eerst zicht komen op [minderjarige].
2.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. Met de Raad maakt de rechtbank zich ernstige zorgen over [minderjarige]. De Raad heeft geen enkel zicht kunnen verkrijgen op de opvoedsituatie van [minderjarige]. De rechtbank begrijpt de frustratie van de man, maar is van oordeel dat toewijzing van zijn verzoek, dienend als dwangmiddel, op dit moment niet in het belang is van [minderjarige]. De komende periode dient in het kader van de ondertoezichtstelling zicht te worden verkregen op de opvoedsituatie van [minderjarige], waarna een betere afweging van haar belangen kan worden gemaakt en vervolgens kan worden bepaald wat het meest in haar belang is. De rechtbank zal het verzoek van de man ten aanzien van het hoofdverblijf, conform het advies van de Raad, aanhouden tot na te melden pro forma datum. De rechtbank verzoekt de GI om voor die datum schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de ondertoezichtstelling. De rechtbank verzoekt vervolgens de Raad om binnen twee weken na de na te melden pro forma datum opnieuw schriftelijk advies uit te brengen over het verzoek tot hoofdverblijf van [minderjarige], met daarbij in acht genomen de ontwikkelingen in het kader van de ondertoezichtstelling. De advocaat van de man dan wel de advocaten van partijen worden vervolgens weer in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de uiterlijke reactiedatum van de Raad te reageren op de briefrapportage van de GI, het advies van de Raad en zich daarbij ook uit te laten over het gewenste procesverloop.
Kinderbijdrage
2.11.
De man heeft bij aanvullend verzoek van 28 december 2023 verzocht een kinderbijdrage nader vast te stellen vanwege wijziging van omstandigheden. De man stelt hiertoe dat de levensstandaard in Spanje op een lager niveau is gelegen dan in Nederland. De kosten voor levensonderhoud zijn 30% lager, wat meebrengt dat de behoefte met 30% moet worden verlaagd. De man is van oordeel dat in de huidige procedure ruimte is voor dit verzoek. De man had, in tegenstelling tot nu, ten tijde van de vaststelling van de kinderbijdrage nog geen gezag. Dit betekent dat het verzoek nu gebaseerd is op artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), onder welk artikel ook een kinderbijdrage valt. Op grond van dit artikel staat het de man vrij een aanvullend verzoek te doen.
2.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals reeds in de beschikking d.d. 24 januari 2024 is overwogen bepaalt artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – voor zo ver hier van belang – dat zolang nog geen eindbeschikking is gegeven, verzoeker bevoegd is het verzoek te veranderen. Bij beschikking van 29 juni 2022 is op het punt van de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] een eindbeschikking gegeven, doordat een door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage is bepaald en het meer of anders verzochte is afgewezen. Hiermee is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage. Wijziging van dat verzoek, dan wel aanvulling ervan, is dan niet meer mogelijk. Evenmin kan na afwijzing van een verzoek in dezelfde procedure een nieuw verzoek over hetzelfde onderwerp worden gedaan. Dat het verzoek thans op een andere grondslag zou zijn gegrond, te weten artikel 1:253a BW, maakt dit dan ook niet anders. De aard en onderwerp van het verzoek blijft immers hetzelfde, te weten vaststelling, dan wel wijziging, van een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige]. Dat tussen de ouders een andere (gezags)verhouding is ontstaan maakt voorts niet dat opnieuw een verzoek kan worden gedaan; de man had op grond van voornoemde beschikking reeds een onderhoudsbijdrage en heeft dat nog steeds. De rechtbank verklaart de man dan ook niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek voor wat betreft de onderhoudsbijdrage.
Verrekenen
2.13.
Ten aanzien van het verzoek van de man om de door hem te betalen alimentatie voor [minderjarige] te mogen verrekenen met de dwangsommen die de vrouw sinds 6 april 2023 verschuldigd is oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt allereerst vast dat in beginsel op grond van artikel 6:127 lid 2 BW de schuldenaar de bevoegdheid heeft tot verrekening wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de vordering tot betaling. Ondanks dat in de rechtspraak verrekening van een vordering met kinderalimentatie op grond van artikel 6:2 BW onaanvaardbaar wordt geacht in situaties waarin de man de door hem verschuldigde alimentatie wil verrekenen met door de vrouw verschuldigde dwangsommen in verband met een niet nagekomen omgangsregeling, sluit de Hoge Raad verrekening van kinderalimentatie wegens niet nakoming van de omgangsregeling verbeurde dwangsommen niet uit, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten (HR 24 januari 1997 NJ 1997, 497).
2.14.
Allereerst is aldus van belang de vraag of partijen wederkerig elkaars schuldenaar zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Vaststaat, zo bevestigt immers ook de man, dat er geen sprake is van een verbeurde dwangsom, en daarmee van een tegenvordering, aan de zijde van de man. Aan beantwoording van de volgende vraag, te weten of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals volgt uit artikel 6:2 BW, zich tegen verrekening verzet, komt de rechtbank aldus niet toe. De rechtbank verklaart de man dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de te betalen alimentatie te verrekenen met de dwangsommen die de vrouw verschuldigd is.
Opschorten
2.15.
De man verzoekt opschorting van de alimentatieverplichting zolang de vrouw
zich niet houdt aan de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 6 april 2023 om samen met [minderjarige] aantoonbaar terug te verhuizen naar [plaats] of omgeving en [minderjarige] op een Nederlandse school te plaatsen. De man stelt zich op het standpunt dat opschorting veelvuldig als dwangmiddel wordt gebruikt. Artikel 1:253a BW biedt deze mogelijkheid. De man is al 4 á 5 jaar bezig met de huidige procedure. De vrouw haakt bewust af. Blijkbaar redt de vrouw zich, immers; zo niet, dan had zij verweer gevoerd. De vrouw moet volgens de man op enige manier bewogen worden om in actie te komen. De dwangsommen kunnen niet worden verbeurd en de vrouw biedt ook geen verhaal. Opschorting is derhalve een alternatief voor financiële dwang in de hoop dat het de vrouw beweegt weer mee te werken. Er zijn geen andere middelen meer aan te wenden om ervoor te zorgen dat de vrouw uitvoering gaat geven aan voornoemde uitspraak van de rechtbank en de vrouw met [minderjarige] terugverhuist naar Nederland en de vrouw ervoor zorgt dat [minderjarige] hier naar school gaat.
2.16.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a lid 5 een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, indien het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Zoals uit voornoemd artikel alsook uit vaste rechtspraak volgt, dient bij de beoordeling of aan een veroordeling een dwangmiddel moet worden verbonden, als maatstaf worden gehanteerd het belang van het kind. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] op dit moment ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is geen enkel zicht op haar opvoedsituatie en de vrouw negeert iedere beschikking. Om deze reden ziet de rechtbank in het belang van [minderjarige] voldoende aanleiding de alimentatieverplichting van de man op te schorten. De rechtbank vindt opschorten van de alimentatieverplichting in de gegeven omstandigheden een gepast middel om de vrouw te bewegen haar verplichtingen na te komen. Daarbij acht de rechtbank oplegging van dit dwangmiddel in dit stadium van de procedure het meest aangewezen, nu reeds in een eerder stadium andere bijkomende voorzieningen zijn opgelegd ter versterking van de veroordeling tot nakoming uitspraak van de rechtbank van 6 april 2023, zoals een dwangsom. Gebleken is dat dit de vrouw niet beweegt om haar medewerking te verlenen.
Zorgregeling
2.17
In afwachting over berichten van partijen over de terugverhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar de omgeving van [plaats] en de briefrapportage van de GI zal de rechtbank iedere verdere beslissing omtrent de (eventuele) zorgregeling aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot (nadere) vaststelling van een kinderbijdrage en verrekening van de kinderalimentatie;
schorst, uitvoerbaar bij voorraad, de verplichting van de man tot het voldoen van kinderalimentatie zoals bepaald in de beschikking van deze rechtbank van 29 juni 2022 zolang de vrouw zich niet houdt aan de uitspraak van uw rechtbank van 6 april 2023 om samen met [minderjarige] aantoonbaar terug te verhuizen naar [plaats] of omgeving en [minderjarige] op een Nederlandse school te plaatsen;
houdt de verzoeken van partijen ten aanzien van de (eventuele) zorgregeling en het verzoek van de man ten aanzien van het hoofdverblijf aan tot
1 oktober 2024 pro formain afwachting van een briefrapportage van de GI over het verloop van de ondertoezichtstelling, waarna de rechtbank de Raad verzoekt binnen twee weken, aldus uiterlijk 15 oktober 2024, schriftelijk advies uit te brengen, waarna (de advocaten van) partijen in de gelegenheid worden gesteld zich binnen twee weken, aldus uiterlijk 29 oktober 2024, uit te laten over de briefrapportage van de GI alsook het advies van de raad, het verloop van de ondertoezichtstelling en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.