ECLI:NL:RBZWB:2024:247

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
10390570 \ CV EXPL 23-712 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordigingsbevoegdheid en aansprakelijkheid in een overeenkomst tussen een vennoot en een derde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024, staat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een vennoot in een vennootschap onder firma (V.O.F.) centraal. De eiser in conventie, h.o.d.n. [bedrijf], heeft gereedschappen geleverd aan de gedaagde in conventie, die als vennoot van de V.O.F. handelde. De gedaagde heeft de factuur van € 10.103,50 niet betaald, wat leidde tot een vordering van de eiser. De gedaagde voerde aan dat hij niet bevoegd was om de overeenkomst aan te gaan, omdat de vertegenwoordigingsbevoegdheid in het Handelsregister was beperkt tot bedragen van € 5.000,00. De kantonrechter oordeelde dat de V.O.F. niet gebonden was aan de overeenkomst, omdat de gedaagde niet bevoegd was om deze te sluiten. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden door de onbevoegde handeling, en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. In reconventie vorderde de gedaagde vernietiging van de overeenkomst, maar deze vordering werd afgewezen, omdat de gedaagde in het ongelijk werd gesteld. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser in conventie en de gedaagde in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10390570 \ CV EXPL 23-712
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiser in conventie] ,
h.o.d.n. [bedrijf],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: mr. J.N.A. Kilian,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
gemachtigde: mr. C.M. Vermeulen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, ingekomen ter griffie op 4 december 2023;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op 13 december 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie] heeft gereedschappen geleverd aan [gedaagde in conventie] en hiervoor een bedrag van € 10.103,50 in rekening gebracht. Dit bedrag is door [gedaagde in conventie] onbetaald gelaten.
2.2.
In het Handelsregister is opgenomen dat [gedaagde in conventie] – in zijn hoedanigheid van vennoot van [V.O.F.] – bevoegd is tot een bedrag van € 5.000,00. Bij bedragen van € 5.000,00 en hoger zijn slechts de vennoten gezamenlijk bevoegd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conventie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis, [gedaagde in conventie] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 10.979,54 (€ 10.103,50 aan hoofdsom en € 876,04 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de openstaande factuur (28 mei 2022) tot de dag der algehele voldoening, met een veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten.
3.2.
[eiser in conventie] legt – samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie] namens [V.O.F.] een overeenkomst heeft gesloten met [eiser in conventie] . Primair vordert [eiser in conventie] nakoming van de overeenkomst en dus betaling van het door hem gefactureerde bedrag. Subsidiair stelt [eiser in conventie] dat [gedaagde in conventie] ingevolge artikel 3:70 BW jegens hem dient in te staan voor het bestaan en de omvang van de volmacht. Ingevolge artikel 3:70 BW heeft [eiser in conventie] recht op vergoeding van het positieve contractsbelang.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde in conventie] voert aan dat uit het uittreksel van het Handelsregister volgt dat hij als vennoot van [V.O.F.] slechts bevoegd is om overeenkomsten aan te gaan tot een bedrag van € 5.000,00. Deze beperking in de vertegenwoordigingsbevoegdheid werkt ook tegen derden. De V.O.F. is daarom niet aan de overeenkomst gebonden. De overeenkomst is niet rechtsgeldig tot stand gekomen.
Mocht er wel sprake zijn van een overeenkomst met de V.O.F., dan is de V.O.F. slechts gebonden tot een bedrag van € 5.000,00.
Er is geen overeenkomst met [gedaagde in conventie] in privé tot stand gekomen. En mocht dat wel het geval zijn, dan is het consumentenrecht (waaronder de Consumentenrichtlijn) van toepassing op deze overeenkomst, waardoor artikel 3:70 BW toepassing mist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[eiser in reconventie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst tussen partijen te vernietigen.
3.6.
[eiser in reconventie] stelt dat er weliswaar een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de V.O.F. en [verweerder in reconventie] , maar dat er sprake is van een beperking in de vertegenwoordigingsbevoegdheid namens de V.O.F. Deze beperking werkt ook jegens derden, zodat de V.O.F. niet aan de overeenkomst is gebonden. [eiser in reconventie] vordert daarom vernietiging van de overeenkomst.
3.7.
[verweerder in reconventie] voert verweer. [verweerder in reconventie] voert aan dat [eiser in reconventie] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, althans dat deze vorderingen moeten worden afgewezen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in reconventie] in de kosten van de procedure.
Op de stelling dat de V.O.F. niet is gebonden aan de overeenkomst, is door [verweerder in reconventie] al geanticipeerd door de vordering uitsluitend in te stellen tegen [eiser in reconventie] . [eiser in reconventie] heeft niet de V.O.F., maar zichzelf gebonden en is dan ook gehouden tot nakoming van de overeenkomst. Subsidiair is [eiser in reconventie] op grond van artikel 3:70 BW aansprakelijk.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat niet de V.O.F., maar [gedaagde in conventie] in deze procedure is gedagvaard. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is daarom of [gedaagde in conventie] gehouden is om het gevorderde bedrag te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conventie] heeft getekend voor de koop en de levering van gereedschappen en dat deze gereedschappen vervolgens ook aan [gedaagde in conventie] zijn geleverd door [eiser in conventie] . Ook staat vast dat [gedaagde in conventie] niet bevoegd was om een rechtshandeling van deze omvang namens de V.O.F. te verrichten.
Is [V.O.F.] gebonden aan de overeenkomst?
4.2.
Artikel 17 Wetboek van Koophandel (WvK) regelt de externe vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten van een V.O.F. Het artikel bepaalt dat elk der vennoten, die daarvan niet is uitgesloten, bevoegd is ten name van de vennootschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen, en de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te verbinden. Handelingen die geen betrekking hebben op de vennootschap of tot welke de vennoten volgens de overeenkomst onbevoegd zijn, worden hier niet onder begrepen. Een beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid werkt, mits zij is gepubliceerd in het handelsregister, ook tegen derden.
In het Handelsregister is de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten van [V.O.F.] beperkt in die zin, dat medewerking van alle vennoten wordt vereist voor het aangaan van verbintenissen die het bedrag van € 5.000,00 te boven gaan. Als onbetwist staat vast dat deze beperking ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst was ingeschreven. De inschrijving in het handelsregister waaruit de onbevoegdheid van [gedaagde in conventie] kenbaar was, heeft dus tot gevolg dat de V.O.F. niet is gebonden aan enige overeenkomst in dit verband.
4.3.
Ook gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van [gedaagde in conventie] dat de V.O.F. voor een bedrag tot € 5.000,00 gebonden zou zijn aan de overeenkomst. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 13 juni 1958 (NJ 1958, 352), waarin staat dat een vennoot, die namens de vennootschap een transactie aangaat waarmee een bedrag gemoeid is dat de aan zijn gepubliceerde bevoegdheid gestelde limiet te boven gaat, de vennootschap ook niet verbindt voor het mindere waartoe hij wel bevoegd was.
Is [gedaagde in conventie] aansprakelijk?
4.4.
Artikel 3:70 BW bepaalt dat hij die als gevolmachtigde handelt, ten opzichte van de wederpartij instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde in conventie] dat artikel 3:70 BW toepassing mist, omdat hij zou hebben gehandeld als een consument. Voor de toepassing van artikel 3:70 BW is de vraag of [gedaagde in conventie] al dan niet heeft gehandeld als consument immers niet relevant. Het beroep van [gedaagde in conventie] op de Consumentenrichtlijn slaagt niet. In dit geval is er namelijk geen sprake van een consumentenkoop. De kantonrechter oordeelt dat artikel 3:70 BW van toepassing is.
4.5.
Een vennoot die tegenover een partij, die met de V.O.F. wil contracteren, in strijd met de waarheid de indruk wekt dat hij volledig bevoegd is om de vennootschap bij het aangaan van dit contract te vertegenwoordigen, kan zich tegenover de wederpartij die van de beperking van zijn bevoegdheid om de vennootschap te verbinden niet op de hoogte is, niet erop beroepen dat deze die beperking uit het Handelsregister te weten had kunnen komen. Deze vennoot dient de gevolgen van de door hem gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid voor zijn rekening te nemen. De vennoot kan niet aan zijn eigen aansprakelijkheid ontkomen door te stellen dat zijn wederpartij in het Handelsregister had kunnen ontdekken dat de door hem gewekte schijn in strijd met de waarheid was (vergelijk Hoge Raad 26 juni 1981, NJ 1982, 1).
4.6.
Dit betekent dat [gedaagde in conventie] niet wordt beschermd door de inschrijving van de beperking van zijn bevoegdheid in het Handelsregister en dat hij aansprakelijk is voor de schade die [eiser in conventie] als gevolg van de onbevoegd door hem verrichte rechtshandeling lijdt. Deze schade wordt door [eiser in conventie] begroot op € 10.103,50 (zijnde het door [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] gefactureerde bedrag). De hoogte van dit bedrag is door [gedaagde in conventie] niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid hiervan.
4.7.
Het vorengaande leidt ertoe dat [gedaagde in conventie] , op grond van artikel 3:70 BW, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser in conventie] van een bedrag van € 10.103,50.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
Ook vordert [eiser in conventie] een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt een bedrag van € 876,04 aan vergoeding buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
Wettelijke (handels)rente
4.9.
[eiser in conventie] vordert wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 10.103,50. Het bedrag dat [gedaagde in conventie] moet betalen, is echter een vorm van vermogensschade (art. 6:96 sub c BW). Omdat de wettelijke handelsrente-regeling van artikel 6:119a en 6:119b BW niet van toepassing is op schadevergoedingsbedragen, is alleen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar. De wettelijke rente wordt, als niet weersproken, toegewezen over dit bedrag van € 10.103,50 vanaf de vervaldatum van de openstaande factuur (28 mei 2022) tot de dag der algehele voldoening.
4.10.
[eiser in conventie] vordert ook wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten. Ook hier gaat het om schadevergoeding en is wettelijke handelsrente dus niet aan de orde. [gedaagde in conventie] moet wel wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten betalen vanaf de dag van de dagvaarding (20 februari 2023) tot de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde in conventie] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser in conventie] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,04
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × tarief € 396,00)
- nakosten
132,00
Totaal
1.274,04
in reconventie
4.12.
In conventie is overwogen dat [eiser in reconventie] aansprakelijk is voor de door [verweerder in reconventie] geleden schade die het gevolg is van de onbevoegde rechtshandeling van [eiser in reconventie] . Grondslag van de vordering is dus schadevergoeding, niet een tussen partijen gestelde overeenkomst. Dit oordeel leidt ertoe dat [eiser in reconventie] geen belang heeft bij zijn vordering tot vernietiging van de gestelde overeenkomst. De kantonrechter zal daarom de vordering in reconventie afwijzen.
4.13.
[eiser in reconventie] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [verweerder in reconventie] worden begroot op € 198,00 aan salaris gemachtigde (1,00 punt × 0,5 × tarief € 396,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 10.979,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 10.103,50, met ingang van 28 mei 2022, tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de buitengerechtelijke incassokosten van € 876,04, met ingang van 20 februari 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van € 1.274,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde in conventie] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [eiser in reconventie] af,
5.5.
veroordeelt [eiser in reconventie] in de proceskosten van € 198,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.