In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024, staat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een vennoot in een vennootschap onder firma (V.O.F.) centraal. De eiser in conventie, h.o.d.n. [bedrijf], heeft gereedschappen geleverd aan de gedaagde in conventie, die als vennoot van de V.O.F. handelde. De gedaagde heeft de factuur van € 10.103,50 niet betaald, wat leidde tot een vordering van de eiser. De gedaagde voerde aan dat hij niet bevoegd was om de overeenkomst aan te gaan, omdat de vertegenwoordigingsbevoegdheid in het Handelsregister was beperkt tot bedragen van € 5.000,00. De kantonrechter oordeelde dat de V.O.F. niet gebonden was aan de overeenkomst, omdat de gedaagde niet bevoegd was om deze te sluiten. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden door de onbevoegde handeling, en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. In reconventie vorderde de gedaagde vernietiging van de overeenkomst, maar deze vordering werd afgewezen, omdat de gedaagde in het ongelijk werd gesteld. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser in conventie en de gedaagde in reconventie.