ECLI:NL:RBZWB:2024:2476

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
C/02/382672 / FA RK 21-858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag en omgang tussen ouders en minderjarige

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende gezag en omgang tussen de man en de vrouw, ouders van de minderjarige. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de verzoeken van de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2024 zijn beide ouders, bijgestaan door hun advocaten, verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die op dat moment 10 jaar oud was, geen contact wenste met haar biologische vader, de man. De rechtbank heeft eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar deze is niet tot stand gekomen. De man heeft de minderjarige voor het laatst in 2022 gezien en heeft sindsdien geen contact meer gehad. De vrouw heeft aangegeven dat de minderjarige zich meer verbonden voelt met haar stiefvader en dat zij de man niet wil dwingen tot contact.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er momenteel te veel weerstand is bij de minderjarige om contact met de man te hebben. Het forceren van contact zou te veel druk en stress voor de minderjarige met zich meebrengen. De rechtbank heeft de hoop uitgesproken dat de vrouw in de toekomst, indien de minderjarige openstaat voor contact, de nodige stappen zal ondernemen om dit te faciliteren. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de man en de minderjarige recht hebben op omgang, voor zover de minderjarige daar behoefte aan heeft. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/382672 / FA RK 21-858
datum uitspraak: 16 april 2024
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 12 mei 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de Raad van 2 juni 2021;
- het door de gemeente Breda ingediende rapport UHA, gedateerd 15 februari 2022;
- het rapport zorgafsluiting module Ouderschap bij Scheiden van 10 mei 2023;
- de brief van mr. Koop-van Vliet van 1 december 2023;
- de brief van mr. Klootwijk van 5 december 2023.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.
1.3.
Betreffende [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening over het verzoek kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank een informatieregeling bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank tussen de man en [minderjarige] een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Tevens heeft de rechtbank partijen voor (jeugd)hulpverlening verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voor wat betreft het verzoek tot gezamenlijk gezag en het verzoek om een definitieve omgangsregeling aangehouden, in afwachting van het resultaat van de ingezette (jeugd)hulpverlening.
2.2.
De nog aan de orde zijnde verzoeken:
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. dat hij samen met de vrouw het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen, alsmede;
II. dat er een omgangsregeling wordt vastgelegd, waarbij [minderjarige] één keer in de twee weken van vrijdagavond 18:00 uur (na het eten) tot en met zondagavond na het eten bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en ook weer naar de vrouw terugbrengt, alsmede te bepalen dat de man iedere dinsdagmiddag wanneer [minderjarige] uit school komt, omgang heeft met [minderjarige], waarbij de man [minderjarige] ophaalt uit school en haar ook weer naar de vrouw terugbrengt, dan wel een omgangsregeling vast te stellen in goede justitie te bepalen, alsmede;
III. een en ander kosten rechtens.
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Bij wege van verweer:
I. de man in zijn verzoek, niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de man af te wijzen.
Bij wege van voorwaardelijk zelfstandig verzoek:
I. Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Welke vorm van contact met de man komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige]?
2. Hoe dient een eventuele omgangsregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
3. Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
4. In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
II. Kosten rechtens.
Gezamenlijk gezag
2.3.
Omdat gezamenlijk gezag de man gezien de omstandigheden niet langer reëel lijkt, heeft hij zijn hierover gedane verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De vrouw heeft daartegen geen bezwaar. Dat brengt met zich dat het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] zal worden afgewezen.
Vaststelling omgangsregeling
2.4.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
2.5.
De man geeft aan dat ongeacht de ingezette hulpverlening de omgang tussen hem en [minderjarige] nimmer tot stand is gekomen. De man heeft [minderjarige] daardoor voor de laatste keer gezien in 2022 en daarna niet meer. De man vindt het fijn dat hij door de vrouw over [minderjarige] geïnformeerd wordt. De man zelf schrijft [minderjarige] geregeld een briefje. Voor de man blijft echter onduidelijk waar de weerstand van [minderjarige] voor contact met hem vandaan komt. De man acht het niet in het belang van de minderjarige, dat zij verstoken zal blijven van contact met haar biologische vader. Dit neemt volgens de man niet weg, dat hij het contact bij [minderjarige] niet wil afdwingen. De man acht dat evenmin in het belang van de minderjarige.
De man hoort de vrouw ter zitting zeggen, dat zodra zij bij [minderjarige] zal bemerken dat er bij [minderjarige] een opening zal ontstaan voor contact met de man, zij daartoe de nodige stappen zal zetten. De man heeft echter daarin weinig vertrouwen. Hij verzoekt dat de rechtbank een beslissing zal geven die haar in het belang van [minderjarige] het meest wenselijk zal voorkomen.
2.6.
De vrouw beaamt dat zij de man eenmaal per maand over [minderjarige] informeert. Volgens de vrouw acht zij die frequentie vrij fors, omdat er niet telkenmale iets belangrijks over [minderjarige] mede te delen valt. Daarbij beaamt de vrouw dat zij van de man ook de brieven voor [minderjarige] ontvangt. De vrouw geeft die brieven aan [minderjarige] door. Echter scheurt [minderjarige] die brieven meteen door en gooit zij deze vervolgens in de prullenbak. Volgens de vrouw voelt zij zich daarin als ouder zijnde onmachtig, maar is de situatie nu eenmaal zo dat [minderjarige] enkel een band voelt met haar stiefvader en niet met de man. De vrouw is van mening dat hoe meer er aan [minderjarige] getrokken zal worden, hoe meer [minderjarige] zich juist van de man zal gaan afkeren. Mocht de vrouw op enig moment bij [minderjarige] bemerken dat er bij haar een opening ontstaat voor contact met de man, verklaart zij daartoe de nodige stappen te zullen ondernemen. Voor dit moment ziet de vrouw enkel ruimte voor de reeds opgelegde informatieregeling.
2.7.
De Raad constateert dat de beide ouders destijds goed hebben meegewerkt aan de benodigde hulpverlening. De Raad betreurt dat deze uiteindelijk geen resultaat heeft opgebracht. Zo is het een feit van algemene bekendheid, dat kinderen die het contact met een ouder verliezen, zij daar tot op vergevorderde leeftijd hinder van kunnen ondervinden.
Dergelijke kinderen kunnen dan later vaak zelf moeilijk tot relaties komen. Dit neemt volgens de Raad niet weg dat [minderjarige] teveel weerstand lijkt te vertonen voor omgang met de man. Beter is het dan om het contact bij haar niet te gaan afdwingen. Alles afgewogen ziet de Raad voor vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] geen ruimte.
2.8.
De rechtbank concludeert dat er momenteel nog steeds geen mogelijkheden zijn bij [minderjarige] om contact met de man te hebben. Bij [minderjarige] bestaat daarvoor teveel weerstand. Er kan dan ook geen omgangsregeling worden vastgesteld. Met de Raad acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarige om dit contact te gaan forceren. Dit zal bij [minderjarige] hoogstwaarschijnlijk teveel druk gaan veroorzaken en zal daardoor voor nog meer stress en weerstand bij haar gaan zorgen. Dat moet te allen tijde worden voorkomen. De man en [minderjarige] hebben echter wel recht op contact met elkaar, voor zover [minderjarige] aangeeft daaraan behoefte te hebben. De rechtbank gunt niet alleen de man dat contact, maar [minderjarige] ook. Contact tussen [minderjarige] en de man is namelijk erg belangrijk onder meer, zo de Raad ook aangeeft, voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling van de minderjarige.
2.9.
De rechtbank heeft de hoop dat met deze beslissing [minderjarige] geen druk meer ervaart om verplicht contact te hebben met de man en zij meer rust krijgt. Vanuit die rust kan zij op termijn hopelijk zelf ruimte gaan ervaren om het contact met de man te willen herstellen. De rechtbank gaat er hierbij nadrukkelijk van uit, dat de vrouw de ter zitting gedane toezegging, dat indien zij in de (nabije) toekomst bij [minderjarige] zal bemerken dat [minderjarige] op enigerlei wijze openstaat voor contact met de man, zij daartoe – al dan niet met behulp van de vrijwillige hulpverlening – de nodige stappen zal ondernemen. Ook gaat de rechtbank er van uit dat – temeer gezien het ontbrekende contact tussen de man en [minderjarige] – zij de man tenminste conform de beschikking van 12 mei 2021 over [minderjarige] zal blijven informeren.
2.10.
De rechtbank overweegt tot slot dat tijdens de mondelinge behandeling nog aan de orde is geweest de afspraken die partijen bij Impegno over “de omgang- en contactmomenten” tussen de man en [minderjarige] hebben gemaakt. Gebleken is dat de man er belang aan hecht dat deze afspraken in stand blijven. De vrouw ziet daarvoor geen ruimte. De rechtbank is van allereerst en bovenal van oordeel dat deze afspraken veelal (meer) zien op de informatieregeling en niet zozeer op de omgang, en waar het wel de omgang betreft, gaat de rechtbank er van uit dat de vrouw de man niettemin zal informeren wanneer er een activiteit is waar de man op de achtergrond bij zou kunnen aansluiten, maar enkel op voorwaarde indien bij [minderjarige] daarvoor de ruimte aanwezig zal zijn.
2.11.
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
Beste [minderjarige],
Op 20 maart 2024 heb ik met jouw ouders gesproken over het contact tussen jou en papa [de man]. Zowel mama als papa [de man] vinden het heel belangrijk dat je contact met papa [de man] zou hebben. En dat vind ik ook. Jij bent het kindje van zowel papa [de man] als van mama, en dus ben je een beetje van hen beide. Dat is een van de redenen dat het goed zou zijn als jij contact met papa [de man] zou hebben, zodat je kan leren van je vandaan komt.
Maar ik heb ook begrepen dat je het op dit moment helemaal niet wil. Ik weet alleen niet waarom je dit niet wil. Ik heb ook begrepen dat je heel veel spanning hebt over deze hele situatie. Daarom ga ik op dit moment zeggen dat er geen contact tussen jou en papa [de man] hoeft plaats te vinden. Ik vind het heel belangrijk dat als er weer contact tussen jou en papa [de man] komt, dat dat op een manier kan gebeuren wat bij jou past.
Ik vind het ook heel erg belangrijk dat jij weet dat papa [de man] veel van je houdt en je graag wil leren kennen. Daarnaast vind ik het ook belangrijk dat je weet dat mama dit ook graag wil. Op dit moment wil jij dit niet, en daar ga ik op dit moment naar luisteren. Maar [minderjarige], op dit moment ben je net 10 geworden, en dingen kunnen veranderen. Ik wil je daarom laten weten dat je altijd een rechter kan vragen als je later toch nog op een of een ander manier een soort van contact met papa [de man] wil hebben. Misschien wil je toch nog een briefje naar hem sturen of een kaartje van hem ontvangen, maar misschien weet je niet precies hoe dat moet. Als dat gebeurt dan kan je altijd een brief sturen naar de rechtbank en dan kan je een gesprek hebben met een rechter. Die kan dan kijken of er toch nog misschien iets kan worden gedaan zodat jij en papa [de man] elkaar een beetje beter kunnen leren kennen.
Ik wens je heel veel succes toe [minderjarige], en hoop dat je in de toekomst toch nog een klein beetje contact met papa [de man] zal gaan hebben.
Vriendelijke groeten,
[de kinderrechter]
Deze aan [minderjarige] gerichte tekst zal ook afzonderlijk in een brief aan haar worden verstuurd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de man en de [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, recht hebben op omgang, voor zover de minderjarige daaraan behoefte heeft;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst de verzoeken (voor het overige) af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: [1]

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.