Op 25 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. van Asselt, had verzocht om een vergoeding van € 1.593,63 voor kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. J. Castelein, heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, met een voorstel om het bedrag te matigen tot € 1.346,73, omdat er na het sepot van de zaak in principe nog 30 minuten aan werkzaamheden gedeclareerd mag worden, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De raadsman van de verzoeker handhaafde het verzoekschrift, maar kon geen specifieke omstandigheden aanvoeren die meer tijd rechtvaardigden.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat zij bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. Op basis van artikel 530 Sv kan een vergoeding worden toegekend voor gemaakte kosten, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank oordeelde dat het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand bovenmatig was, gezien de te ruime tijdsbesteding na het sepot. Uiteindelijk werd een bedrag van € 2.026,73 toegewezen, waarvan € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift en het overige bedrag voor de rechtsbijstand. De beslissing werd genomen door mr. J.P.M. Hopmans in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.