In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een incident tot oproep in vrijwaring. De eiseres, de vereniging van eigenaars (VvE), heeft een verklaring voor recht gevorderd dat het gebruik van een winkelunit door de gedaagde, [naam], in strijd is met de splitsingsakte en het splitsingsreglement. De VvE stelt dat [naam] het appartementsrecht verhuurt aan de vennootschap onder firma (V.O.F.), die een restaurant exploiteert, wat volgens de VvE niet is toegestaan. De V.O.F. heeft in het incident gevorderd om [naam] in vrijwaring op te roepen, omdat zij schade vreest als de vordering van de VvE wordt toegewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering tot oproep in vrijwaring moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt dat de V.O.F. zelf verantwoordelijk is voor het gebruik van het appartementsrecht en dat eventuele schade die zij lijdt, niet kan worden afgewenteld op [naam]. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de V.O.F. in een afzonderlijke procedure mogelijk [naam] kan aanspreken voor schadevergoeding, maar dat dit niet binnen de huidige procedure kan worden behandeld. De V.O.F. is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de VvE betalen, die zijn begroot op € 699,00. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de zaak is opnieuw op de rol gezet voor 29 mei 2024 voor conclusie van antwoord.