ECLI:NL:RBZWB:2024:2544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
02/318109-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaadschrift meermalen gepleegd met geldboete en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van meerdere feiten van smaad jegens verschillende benadeelden, waaronder medewerkers van een woningcorporatie en een burgemeester. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 april 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was en verstek werd verleend. De officier van justitie, mr. J. Verschuren, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de tenlasteleggingen, die onder andere betrekking hadden op beledigende uitlatingen op sociale media, wettig en overtuigend bewezen waren, met uitzondering van één feit waarbij de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van de benadeelden had aangetast door zijn uitlatingen, die hij publiekelijk had verspreid. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact die deze op de slachtoffers hadden gehad.

De officier van justitie had een geldboete van € 1.500 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte de genoemde straf op, met als doel hem te ontmoedigen om soortgelijke feiten in de toekomst te plegen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/318109-22
vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987, te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst verblijvende te [verblijfplaats] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2024. Verdachte is niet verschenen en werd niet bijgestaan/vertegenwoordigd door een raadsman. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. J. Verschuren, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift jegens [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , subsidiair hen heeft beledigd;
feit 2:zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift jegens [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 2] , subsidiair hen heeft beledigd;
feit 3: [benadeelde 3] met de dood en/of met zware mishandeling heeft bedreigd;
feit 4:zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift jegens [benadeelde 5] , subsidiair hem heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Op grond van artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht (hierna ‘Sr’) moet voor de feiten
1 en 2 naast de aangifte een verzoek tot vervolging zijn gedaan. De rechtbank stelt vast dat voor beide feiten aan deze eis is voldaan, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 3. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde smaad bij feit 1, feit 2 en feit 4. Aan alle juridische voorwaarden voor smaad is voldaan.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 3:
Uit het dossier blijkt dat verdachte een zeer groot aantal WhatsAppberichten aan klager heeft gestuurd, waaronder ook berichten met de tenlastegelegde bewoordingen en berichten die betrekking hebben op het gezin van klager. Het is zeker voorstelbaar dat deze berichten bedreigend zijn overgekomen en gevoelens van angst hebben veroorzaakt. Voor een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr is echter vereist dat er wordt gedreigd met zware mishandeling en/of een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feiten 1, 2 en 4:
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode, respectievelijk op de ten laste gelegde data, over diverse personen en instanties, te weten woningbouwvereniging [benadeelde 2] en haar medewerkster [benadeelde 1] (feit 1), [benadeelde 4] en de bij dat kantoor werkzame advocaat mr. [benadeelde 3] (feit 2) en de toenmalige burgemeester van [gemeente] [benadeelde 5] (feit 4) berichten heeft geplaatst. Bij de feiten 2 en 4 deed verdachte dat op LinkedIn en bij feit 1 onder een online vacatureadvertentie van [benadeelde 2] . Deze berichten komen er, kortgezegd op neer, dat [benadeelde 2] en de medewerkster oplichtende verhuurders zijn, dat er sprake is van fraude en corruptie en dat [benadeelde 4] en mr. [benadeelde 3] hieraan medeschuldig zijn. Over de toenmalige burgemeester stelt verdachte dat die zich schuldig maakt aan corruptie.
Voor de conclusie dat er met deze uitlatingen sprake is van ‘smaadschrift’ moet aan een aantal vereisten worden voldaan, die hieronder zullen worden besproken.
Ruchtbaarheid geven
Vereist is dat vast komt te staan dat verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door hem ten laste gelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder “ruchtbaarheid geven” als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig publiek is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake, gelet op de wijze waarop verdachte de uitlatingen heeft gedaan. Hij heeft bij de feiten 2 en 4 via LinkedIn de berichten openbaar geplaatst zodat vele mensen de inhoud van zijn uitlatingen konden lezen. Bij feit 1 heeft hij zijn uitlatingen gedaan onder een openbaar geplaatste vacature op internet. Bij alle drie de feiten is hiermee feitelijk sprake geweest van het ter kennis brengen aan een breed publiek.
Tenlastelegging van een bepaald feit
Daarnaast moeten de eer en goede naam van de aangevers zijn aangetast “door tenlastelegging van een bepaald feit”. Op grond van vaste jurisprudentie dient het daarbij te gaan om een beschuldiging van een misdrijf of een gedraging die in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk kan worden beschouwd
.Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank bij de drie feiten sprake. Immers, bij feit 1 beschuldigt verdachte [benadeelde 2] en mevrouw [benadeelde 1] van oplichting. Bij feit 2 beschuldigt verdachte [benadeelde 4] van corruptie en [benadeelde 3] van het wegharken van geld. Bij feit 4 wordt burgemeester [benadeelde 5] door verdachte beschuldigd van corruptie. De onder de berichten geplaatste hashtags, zoals #corruptie of #fraude, laten aan de bedoeling niets te raden over.
Artikel 261 lid 3 Sr
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij misstanden aan de kaak wilde stellen en daarom deze berichten heeft geplaatst. Voor zover verdachte daarmee bedoeld heeft een beroep te doen op artikel 261, derde lid, Sr, overweegt de rechtbank het volgende. Dat artikellid luidt: “Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste”.
Noodzakelijke verdediging
Bij “handelen tot noodzakelijke verdediging” gaat het om de objectieve strekking van het gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. Zelfs als er al sprake was van laakbaar gedrag bij de aangevers, dan nog is het plaatsen van berichten op een internetsite en sociale media niet de juiste reactie. Verdachte had op heel andere wijze kunnen reageren dan via openbare sociale media.
Te goeder trouw voor waar aannemen en algemeen belang
Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Nergens blijkt uit dat verdachte te goeder trouw kon aannemen dat het te last gelegde waar was. Ook kon verdachte niet te goeder trouw aannemen dat het algemeen belang de tenlastelegging eiste. Het ongenoegen van verdachte zag op voor hem persoonlijke omstandigheden en kwam dus voort uit persoonlijk belang.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] , [benadeelde 3] en [benadeelde 5] schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.primair:
in de periode van 18 mei 2021 tot en met 20 mei 2021, te [gemeente] , opzettelijk de eer en de goede naam van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid en/of openlijk tentoongesteld, door onder een door [woningcorporatie] openbaar geplaatste vacature (op internet) - zakelijk weergegeven - het volgende openbare commentaar te plaatsen:
" [benadeelde 2] is geen leuke corporatie, maar een oplichtende verhuurder, waar juristen zonder integriteitsbesef zoals.. [benadeelde 1] werken" en daaronder de hashtag #corruptie te plaatsen;
2. primair:
op 25 juni 2021, te [gemeente] , opzettelijk de eer en de goede naam van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven door middel van geschriften verspreid en/of openlijk tentoongesteld, door op LinkedIn een bericht te plaatsen - zakelijk weergegeven - met de volgende inhoud:
"@ [benadeelde 4] , een zooitje bedriegers bij elkaar die samen met hun frauderende klanten denken dat ze de dienst uitmaken? Nietwaar, [benadeelde 3] , want jij gaat wel lekker met geld wegharken bij corporaties door het 'helpen' van een frauderend [benadeelde 2] ?" en daaronder de hashtag #fraude en #woonfraude en #kantoorvoorfrauderendecorporatiebestuurders te plaatsen;
4.
primair:
op 24 november 2021, te [gemeente] , opzettelijk de eer en de goede naam van de burgemeester van de [gemeente] [benadeelde 5] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven door middel van geschriften en afbeeldingen, verspreid en/of openlijk tentoongesteld, door op LinkedIn een foto van de burgemeester [benadeelde 5] te plaatsen en daarbij - zakelijk weergegeven - de volgende tekst te plaatsen: "Integriteit?" en "Alle schade verhalen op de veroorzakers. Tijd dat jij dat zelf ook eens met je grote mond gaan doen. Immers zijn ambtsmisdrijven en discriminatie dat ook, en die sta jij gewoon oogluikend toe. Zelfs nadat de eigen BOA's duidelijk maakten dat het ontoelaatbaar gedrag van ambtenaren van uw gemeente betreft" en "Corruptie is ook een trend die we niet kunnen negeren [benadeelde 5] " en "Maar blijkbaar dekt u de misstanden liever oogluikend toe" en daaronder de hashtag #hypocriet en #ingegriteit en #practicewhatyoupreach te plaatsen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.500,= en twee (2) weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de impact die de feiten hebben gehad, de straffen die normaliter voor dit soort feiten worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in de periode van mei tot en met november 2021 meerdere keren schuldig gemaakt aan smaadschrift. Hij heeft online berichten verspreid over de toenmalige burgemeester van [gemeente] , over [benadeelde 2] en een van haar medewerkers, over [benadeelde 4] en over advocaat mr. [benadeelde 3] . De uitlatingen van verdachte zijn niet alleen disrespectvol en beledigend voor de slachtoffers, ook zijn zij door de verspreiding van de berichten bij het publiek in een ongunstig daglicht gesteld, waardoor zij in hun eer en goede naam zijn aangetast. Dit geldt temeer nu verdachte de uitlatingen online heeft gedaan en deze dus in beginsel vindbaar en daarmee zichtbaar zullen blijven.
De verdachte had een geschil met [benadeelde 2] en plaatst vervolgens de stichting publiekelijk in een kwaad daglicht. De advocaat die vervolgens namens de stichting hiertegen optreedt is eenzelfde lot beschoren. Verdachte heeft een voorval in het gemeentehuis en vervolgens is de burgemeester aan de beurt. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat drie van zijn slachtoffers mensen betreffen. Mensen die vanwege hun werk zijn geconfronteerd met de door verdachte geplaatste berichten, en bij wie smaad ernstig kan ingrijpen op de persoonlijke vrijheid en het welbevinden en functioneren. Uit de aangiftes blijkt dat de gepleegde smaad ook daadwerkelijk impact op hen heeft gehad. Het feit dat een van de slachtoffers een toenmalige burgemeester betreft, een ambtenaar die zijn functie uitoefent, maakt bovendien dat er sprake is van een strafverzwarende omstandigheid. Verdachte heeft bij het stopgesprek dat de politie met hem heeft gevoerd al laten weten van mening te zijn in zijn recht te staan omdat hij misstanden aan de kaak stelt en dat hij daarmee niet stopt. De rechtbank is van oordeel, als hiervoor al aangegeven, dat er geen sprake is van het aan de kaak stellen van misstanden, maar het uiten van persoonlijk ongenoegen en daardoor beschadigen van (de reputatie) van anderen. Dat verdachte dit niet inziet en heeft gezegd door te zullen gaan, stelt de rechtbank niet gerust.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat er na deze feiten in 2021 voor zover bekend door de politie wel wat mutaties van verscheidene aard zijn gemaakt maar geen nieuwe aangiftes zijn gedaan. Ook stelt de rechtbank vast dat het om inmiddels oudere feiten, uit 2021 gaat.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste geldboete en voorwaardelijke gevangenisstraf passend. De voorwaardelijke gevangenisstraf geldt als stok achter de deur voor verdachte om zich niet meer aan soortgelijke feiten schuldig te maken. Dit betekent dat de rechtbank een geldboete van € 1.500,= en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar, zal opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57, 261 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak:
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:smaadschrift;
feit 2 primair:smaadschrift;
feit 4 primair: smaadschrift, gekwalificeerd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee (2) weken met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2024.
Mr. Beudeker en mr. Froger-Zeeuwen zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.