In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2015. De zaak werd aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg, die als gecertificeerde instelling (GI) optrad. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige woont bij de moeder. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over het verzoek van de GI.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 13 maart 2024 werd ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 april 2024, waarbij de moeder via beeldbellen aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad. De vader was niet verschenen, ondanks correcte oproeping. De kinderrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om zijn mening te geven, maar deze heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
De GI verzocht om een nieuwe verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, omdat de bestaande regeling niet meer zou passen bij de huidige situatie van de minderjarige, die is opgegroeid in een onveilige omgeving met veel onduidelijkheid. De moeder steunde het verzoek van de GI, ondanks haar eerdere zorgen over de communicatie met de vader, die in het verleden betrokken was bij huiselijk geweld. De Raad voor de Kinderbescherming steunde ook het verzoek, met de opmerking dat het in het belang van de minderjarige zou zijn om duidelijkheid te scheppen.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van de GI in het belang van de minderjarige is en heeft de voorgestelde zorgregeling toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de zorgregeling gedetailleerd vastgesteld, inclusief afspraken over wisselmomenten en vakanties.