In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 17 april 2024 vonnis gewezen in een geschil tussen eiser H.O.D.N. [bedrijf van eiser] en meerdere gedaagden, waaronder de besloten vennootschappen ANIMAL HEALTH EUROPE B.V., HB FUTURE B.V. en VETERINARY ENTERPRISES EUROPE B.V. De zaak betreft onbetaalde facturen en een verwijt van onbehoorlijk bestuur door een van de gedaagden. Eiser heeft eerder procedures gevoerd tegen de gedaagden en vordert nu betaling van proceskosten uit deze voorgaande procedures. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 woonachtig is in Duitsland, maar dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat gedaagde sub 3 binnen het rechtsgebied van de rechtbank is gevestigd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiser niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft deze toegewezen, met uitzondering van de gevorderde proceskosten van het hoger beroep, die zijn afgewezen. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 4.438,00 aan proceskosten uit eerdere procedures, maar deze kosten zijn eveneens afgewezen omdat ze al eerder zijn toegewezen. Gedaagden zijn hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 2.771,99. De rechtbank heeft ook een aantal bedragen toegewezen aan eiser, inclusief wettelijke rente, en heeft een verzoek tot afgifte van een certificaat ex artikel 53 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.