ECLI:NL:RBZWB:2024:2571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/02/406814 / FA RK 23-922
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken moeder om contact met vader te ontzeggen, dan wel de contactregeling te wijzigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de contactregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De moeder verzocht de rechtbank om de contactregeling te wijzigen en de vader het recht op contact met het kind te ontzeggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige contactregeling goed verloopt en dat de problemen voornamelijk voortkomen uit de communicatie tussen de ouders, niet uit de contactregeling zelf. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de situatie. De Raad concludeerde dat de opvoedsituatie van het kind onrustig en onveilig is, maar dat de huidige contactregeling in het belang van het kind is. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat er geen reden was om de contactregeling te wijzigen. De rechtbank benadrukte het belang van voortzetting van de hulpverlening en de noodzaak voor beide ouders om zich te richten op de opvoeding van het kind. De rechtbank heeft de vrouw en de man aangespoord om de communicatie te verbeteren en elkaar te informeren over de verblijfplaats van het kind tijdens de contactregeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406814 / FA RK 23-922
Datum uitspraak: 16 april 2024
Nadere beschikking over de contactregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze, Gemeente Gilze en Rijen,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 6 juni 2023 met alle daarin genoemde stukken;
- het raadsrapport van 5 oktober 2023, ingekomen bij de griffie op 9 oktober 2023;
- het F9-formulier van mr. van Kerkhof van 10 oktober 2023;
- het F9-formulier van mr. Koop-van Vliet van 30 oktober 2023.
1.2
Op 26 maart 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen bijgestaan door hun advocaten. Tevens is aanwezig een medewerker namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 6 juni 2023 heeft de rechtbank, zonder voorafgaande mondelinge behandeling en met instemming van partijen, de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de in rechtsoverweging 4.1 van die beschikking gestelde vragen.
2.2
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van het rapport van Raad van 5 oktober 2023 waarin de Raad, samengevat, het volgende concludeert. De opvoedsituatie van [minderjarige] wordt op jonge leeftijd gekenmerkt door een onrustige en onveilige thuissituatie. De vrouw is met [minderjarige] uit die situatie gevlucht. Volgens de Raad kan het niet anders dan dat dit voor de vrouw en [minderjarige] verwarrend, angstig en schadelijk moet zijn geweest. Over de ernst van de problemen tussen de ouders zijn de ouders niet duidelijk. Zij spreken daar tegenstrijdig over. Duidelijk is wel dat bij partijen sprake is van wantrouwen en onbegrip jegens elkaar. Zij lijken nog grotendeels te handelen vanuit emotie. Handelen in het belang van [minderjarige] is daardoor naar de achtergrond verdwenen. De Raad heeft de zorg dat als de ouders hierin niet veranderen, het risico bestaat dat [minderjarige] problemen ontwikkelt op het gebied van loyaliteit en identiteit. School heeft zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] op sociaal-emotioneel gebied. Verder constateert de Raad dat er sprake is van visieverschillen met betrekking tot de opvoeding. Positief is dat de ouders inmiddels hebben ingestemd met hulpverlening vanuit [jeugdorganisatie] , solo parallel ouderschap. Hoewel er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , is ook gebleken dat partijen voldoende in staat zijn om hulpverlening ten aanzien van [minderjarige] te accepteren. De ouders hebben in het ouderschapsplan vastgelegd dat de man maandelijks het eerste weekend van de maand alsook het laatste weekend van de maand van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur contact heeft met [minderjarige] . Sinds een aantal maanden hebben de ouders overeenstemming over de uitbereiding daarvan. Vooralsnog lijken de contacten positief te verlopen. Sinds het opstellen van het ouderschapsplan heeft er geen feitelijke wijziging plaatsgevonden in de omstandigheden van [minderjarige] en de ouders. Middels hulpverlening zijn ouders bereid en ook in staat om kleine aanpassingen door te voeren. De huidige contactregeling komt tegemoet aan de belangen van [minderjarige] , een wijziging daarvan niet.
2.3
In reactie op het raadsrapport bericht de man de rechtbank dat hij zich in het advies van de Raad kan vinden. De vrouw verzoekt de rechtbank om een mondelinge behandeling te bepalen.

3.Het (resterende) verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, samengevat, de Raad te verzoeken om onderzoek te verrichten naar de contactregeling tussen de man en [minderjarige] en de man het recht op contact met [minderjarige] te ontzeggen in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek, dan wel de man het recht op contact te ontzeggen door een door de rechtbank in goede justitie te bepalen duur, althans dat er een zodanige contactregeling wordt vastgesteld als de rechtbank juist acht.
3.2
Nu de Raad reeds een onderzoek heeft verricht, ligt dat deel van het verzoek niet meer ter beoordeling voor.
3.3
Bij de mondelinge behandeling, zo begrijpt de rechtbank, wijzigt de vrouw haar verzoek in die zin, dat zij primair verzoekt tot aanhouding van haar resterende verzoek in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.
3.4
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van haar verzoek voert de vrouw schriftelijk, samengevat, het volgende aan. Sinds de beschikking van 11 juni 2021, waarvan de bepalingen van het ouderschapsplan deel uitmaken, is er sprake van een wijziging van omstandigheden. De contactregeling werkt niet goed voor [minderjarige] , omdat de man de afspraken niet nakomt. Verder maakt de vrouw zich zorgen over de situatie, meer in het bijzonder over de zomervakantie van 2022. De vrouw begreep van [minderjarige] dat hij in een bed moest slapen met zijn halfbroer en de man reisde naar het buitenland zonder toestemming van de vrouw en zonder paspoort voor [minderjarige] . Na de zomervakantie van 2022 heeft [minderjarige] in zijn bed geplast, terwijl hij al jaren zindelijk is en heeft de man de haren van [minderjarige] geknipt, waar [minderjarige] overstuur en verdrietig door was. Daarnaast baart het de vrouw zorgen dat zij niet weet waar [minderjarige] is tijdens zijn verblijf bij de man. De man heeft zich in Portugal gevestigd. Hij heeft de mogelijkheid om iedere maand naar Nederland te reizen voor contact met [minderjarige] . Het enige wat de vrouw weet is dat de man en [minderjarige] op verschillende campings verblijven. De man wil hierover niet communiceren.
In aanvulling op het verzoek wordt door en namens de vrouw, samengevat, nog het volgende aangevoerd. Uit het raadsonderzoek volgt duidelijk dat er hulpverlening nodig is. De vrouw staat daarvoor open. Zij vreest echter dat wanneer de rechtbank nu een eindbeslissing geeft, de hulpverlening zal stagneren of niet van de grond zal komen, omdat partijen daar anders over denken. Om die reden verzoekt de vrouw primair om de beslissing op het verzoek aan te houden. Partijen zitten nu in een hulpverleningstraject, echter nog in een prille fase. De vrouw heeft opvoedondersteuning en [minderjarige] is nu een keer naar speltherapie bij [psychotherapeut] gegaan. Verwacht wordt dat hij ook traumabehandeling nodig heeft. Daarnaast is [jeugdorganisatie] gestart met solo parallel ouderschap. Desgevraagd verklaart de vrouw dat de contactregeling goed verloopt. Een punt van zorg blijft voor haar wel dat zij nog steeds niet precies weet waar de man met [minderjarige] naartoe gaat tijdens de contactregeling en communicatie tussen partijen uit blijft. De man blijft verwijzen naar zijn postadres, maar daar heeft de vrouw niets aan als er een noodsituatie is. Juist in geval van solo parallel ouderschap, waarbij communicatie minimaal is, heeft de man de verplichting om de vrouw te informeren over waar hij met [minderjarige] is. De vrouw moet dat vertrouwen krijgen. In de visie van de vrouw dient de huidige contactregeling te worden gewijzigd, in die zin dat de man en [minderjarige] om het weekend contact met elkaar hebben.
4.2
Door en namens de man wordt, samengevat, aangevoerd dat de contactregeling zonder problemen verloopt. Als de man [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, hebben partijen overleg met elkaar over bijzonderheden rondom [minderjarige] . Volgens de man woont hij meer dan 181 dagen per jaar in Portugal en heeft hij in Nederland alleen een postadres; het adres van zijn ouders te [plaats] . Het is juist dat de man en [minderjarige] op verschillende plekken verblijven, omdat de man in Nederland geen woning heeft. Als er iets met [minderjarige] gebeurd, dan weet de vrouw waar zij moet zijn. Ook telefonisch is de man altijd voor haar bereikbaar. Dat er zorgen over [minderjarige] zijn is evident, maar hiervoor is hulpverlening ingezet. De man beaamt dat [jeugdorganisatie] is gestart met solo parallel ouderschap en dat speltherapie voor [minderjarige] is gestart. De zorgen die er over [minderjarige] zijn, ontkent de man niet. De man is het eens met het raadsrapport. Er is geen wijziging van omstandigheden, wat maakt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De problematiek zit niet in de contactregeling, maar in de verstandhouding van partijen. Ook daarin is de man het met de Raad eens. Inmiddels zitten partijen in rustiger vaarwater. [minderjarige] heeft een goede band met zijn beide ouders. Het is aan de ouders om zich te gaan richten op hun eigen opvoeding en hun eigen situatie bij solo parallel ouderschap. In de visie van de man is hulpverlening nodig. Hij werkt daaraan ook mee. Er is geen reden om aan te nemen dat de hulpverlening stagneert bij een eindbeslissing op het verzoek. Voor solo parallel ouderschap is het juist beter als de juridische strijd wordt gestaakt, zodat partijen zich op de hulpverlening kunnen richten. Bovendien heeft de rechtbank met de huidige stand van zaken geen verzoek meer om op te beslissen. Het raadsonderzoek is geschied en het overige deel van het verzoek richt zich alleen op de periode van de duur van het onderzoek.
4.3
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het raadsonderzoek brengt de Raad, samengevat, het volgende naar voren. Het is van belang dat de hulpverlening die nu is ingezet gecontinueerd wordt. Solo parallel ouderschap is gestart, maar de ouders moeten hierin nog stappen zetten, beginnend met het kijken naar de eigen situatie en het maken van basisafspraken, bijvoorbeeld over het elkaar informeren. Dat de man geen woonadres in Nederland heeft en een groot deel van de tijd in Portugal verblijft, is uitzonderlijk. De Raad vindt het niet vreemd dat de vrouw wil weten waar de man met [minderjarige] verblijft. In de visie van de Raad dient de man de vrouw hierover te informeren. Van belang is dat de ouders met elkaar ook het ouderschapsplan blijven evalueren. Als [minderjarige] ouder wordt, kan een andere regeling passender zijn. Daarnaast acht de Raad het van belang dat de resultaten van de hulpverlening voor [minderjarige] worden ingebracht bij solo parallel ouderschap en opvoedondersteuning bij de vrouw. De Raad staat achter zijn advies om de procedure met een eindbeslissing af te sluiten. De kern van de oplossing zit namelijk niet in de contactregeling. Er zijn geen zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de man. Een aanhouding van de zaak zal onrust geven en dat komt de hulpverlening niet ten goede.

5.De beoordeling

5.1
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
5.2
In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e BW van toepassing. In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. In artikel 1:253a BW staat dat de rechter een beslissing moet nemen die zij het meest in het belang vindt van het kind. De rechter moet daarbij eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken, artikel 1:253a lid 5 BW.
5.3
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de ouders niet tot overeenstemming kunnen komen, hetgeen impliceert dat de rechtbank op het verzoek van de vrouw dient te beslissen. De rechtbank gaat daarin voorbij aan de stelling van de man dat er formeel geen verzoek meer openstaat (de rechtbank verwijst daarbij naar rechtsoverweging 3.3) en/of dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.4
Tussen partijen staat vast dat de contactregeling tussen de man en [minderjarige] goed verloopt en deze regeling in de basis door de man wordt nagekomen. Tevens is tussen partijen geen punt van discussie dat hulpverlening noodzakelijk is en deze ook reeds is ingezet onder andere in de vorm van solo parallel ouderschap bij [jeugdorganisatie] en speltherapie voor [minderjarige] bij [psychotherapeut] . Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is het de rechtbank genoegzaam gebleken dat hulpverlening noodzakelijk is en ook gecontinueerd dient te worden. De rechtbank deelt de visie van de Raad dat ‘het probleem’ in deze zaak niet ligt in de contactregeling tussen de man en [minderjarige] , maar in de onderlinge verstandhouding van partijen, wat is terug te voeren op de onderlinge communicatie en het gebrek aan vertrouwen. De rechtbank drukt partijen op het hart dat [minderjarige] gebaat is bij de voortzetting van de hulpverlening en partijen het aan [minderjarige] verplicht zijn om zich voor hulpverlening in te zullen blijven zetten. De rechtbank heeft hierin vertrouwen nu partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben toegezegd zich hiervoor te zullen blijven inspannen. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de hulpverlening bij een eindbeslissing op het verzoek zal stagneren. De zorgen van de vrouw, volgt de rechtbank dan ook niet. Samen met de Raad acht de rechtbank het van belang dat partijen zich volledig kunnen richten op de hulpverlening. Een procedure op de achtergrond zal daarbij niet helpend zijn. Om die reden neemt de rechtbank dan ook een eindbeslissing, en wel als volgt.
5.5
Gelet op het advies van de Raad dat een wijziging van de contactregeling niet in het belang is van [minderjarige] én partijen beamen dat de huidige contactregeling goed verloopt, ziet de rechtbank geen reden om hieraan te tornen. Het (resterende) verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Tot slot
5.6
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw, wanneer [minderjarige] bij de man is, niet weet waar zij verblijven. De man heeft weliswaar een postadres in Nederland, maar geen vaste woning. De man verblijft met [minderjarige] afwisselend bij familie, op campings of in voorzieningen door zijn werkgever geregeld verspreid door het land. Hoewel de man stelt dat de vrouw zich in noodsituaties kan wenden tot het postadres van de man, zijnde het adres van zijn ouders, volgt de rechtbank de vrouw in haar stelling dat dit onvoldoende is en kan haar begrijpen als zij zegt dat dit tot grote onzekerheid leidt. Evenals de Raad acht de rechtbank het dan ook van belang dat de man de vrouw blijft informeren over waar hij
in de basismet [minderjarige] verblijft. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de man daarmee in zijn privacy wordt geschaad. De rechtbank gaat uit van de toezegging van de man dat hij de vrouw voortaan informeert over zijn verblijfplaats als [minderjarige] bij hem is. De rechtbank hoopt hiermee dat het onderlinge vertrouwen zal groeien en de toezegging van de man de vrouw berusting kan geven.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst af het resterende verzoek van de vrouw.
Deze beschikking is gegeven door mr. Haerkens-Wouters, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.