ECLI:NL:RBZWB:2024:2572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/02/416885 / FA RK 23-5811
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van omgangsregeling en informatieregeling in een complexe gezinszaak met kwetsbare minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen ouders en hun minderjarige kind, dat onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De ouders, vertegenwoordigd door mr. N. Schiettekatte, hebben verzocht om de omgangsregeling te wijzigen van eenmaal per maand naar om de twee weken, en om een informatieregeling vast te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen, onder verwijzing naar de kwetsbaarheid van de minderjarige, die lijdt aan een gedesoriënteerde hechting. De rechtbank oordeelde dat een uitbreiding van de omgangsregeling zou leiden tot onrust bij de minderjarige en meer spanningen in de thuissituatie van de pleegouders. De ouders hebben sinds 2014 maandelijks omgang met hun kind, maar de GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geadviseerd om de huidige regeling niet te wijzigen, gezien de risico's voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de GI de ouders maandelijks per e-mail zal informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige, een week voor de omgang.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416885 / FA RK 23-5811
Datum uitspraak: 16 april 2024
beschikking betreffende vaststelling van een omgangs- en informatieregeling
in de zaak van
[de moeder] ,hierna te noemen: de moeder
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
en
[de vader], hierna te noemen: de vader
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
hierna gezamenlijk te noemen: ‘de ouders’.
tegen
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Tilburg,
over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[de pleegouders] ,hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RV) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 7 december 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlagen van 20 maart 2024 van mr. Schiettekatte.
1.2
Op 26 maart 2024 heeft de rechtbank de verzoeken behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen de ouders, bijgestaan door hun advocaat, een vertegenwoordiger van de GI, de pleegouders en tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.
1.3
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij gebruik gemaakt op 25 maart 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige] heeft verteld, hetgeen ook is opgenomen in rechtsoverweging 4.2 van deze beschikking.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] is beëindigd bij beschikking van deze rechtbank van 15 januari 2018. De GI is benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont sinds 2014 bij de pleegouders.
2.3
De ouders en [minderjarige] hebben eenmaal per maand omgang met elkaar voor de duur van anderhalf uur op neutraal terrein. Tussen partijen staat vast dat deze omgangsregeling niet bij een rechterlijke beschikking is vastgesteld, dan wel anderszins tussen partijen schriftelijk is vastgelegd.

3.De verzoeken

3.1
De ouders verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. te bepalen dat de ouders en [minderjarige] een keer in de twee weken voor de duur van tweeënhalf uur recht hebben op omgang met elkaar, waarbij de omgang wordt opgebouwd zoals opgenomen in het opbouwschema van het verzoekschrift onder punt 25, dan wel een omgangsregeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. vast te stellen dat de ouders eens per maand door de pleegouders op deugdelijke wijze schriftelijk worden geïnformeerd over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] , en met name betreffende diens (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school en, tevens door de pleegouders digitale foto’s van [minderjarige] over worden gelegd.
Subsidiair:
III. de zaak aan te houden en een onderzoek door de Raad te gelasten naar welke mogelijkheden er zijn voor omgang tussen de ouders en [minderjarige] en op welke wijze aan deze omgangsregeling het beste inhoud kan worden gegeven.
3.2
Bij de mondelinge behandeling wijzigen de ouders hun verzoek onder II., in die zin dat zij verzoeken vast te stellen dat de ouders eens per maand
door de GIop deugdelijke wijze schriftelijk worden geïnformeerd over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] , en met name betreffende diens (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school en, tevens
door de GIdigitale foto’s van [minderjarige] over worden gelegd.
3.3
De GI voert mondeling verweer tegen de verzoeken van de ouders onder I. en III. en verzoekt tot afwijzing daarvan.

4.De standpunten

4.1
De ouders leggen, samengevat, het volgende aan hun verzoeken ten grondslag. Er is nu omgang tussen de ouders en [minderjarige] eenmaal per maand, op neutraal terrein, voor de duur van 1,5 uur, in het bijzijn van de pleegmoeder. De omgang verloopt goed, al bijna vijf jaar lang. Hoewel de ouders hun wens eerder aan de GI kenbaar maakte, is de omgang nooit uitgebreid. Hierin willen de ouders verandering brengen. Volgens de ouders geeft ook [minderjarige] aan de omgang te willen uitbreiden. De GI heeft de ouders aangegeven geen toezegging te kunnen doen op de vraag of uitbreiding van de omgang ingezet kan worden, omdat niet duidelijk is wat [minderjarige] aan kan. Vervolgens komt de GI tot de conclusie dat er geen mogelijkheden voor een uitbreiding van de omgang worden gezien. [minderjarige] heeft jaren lang therapie gevolgd, welke nu is beëindigd. De ouders hebben hun verzoek zo ingericht dat zij het tempo van [minderjarige] voorop zetten. Zij kunnen er ook mee instemmen dat de omgang de ene week plaatsvindt bij hen thuis en de andere week op neutraal terrein. De ouders vinden dat de omgang bij hen thuis, en op termijn op meer frequente basis, beter aansluit bij [minderjarige] dan de huidige omgangsregeling. Het uitgangspunt daarbij is dat een positief contact tussen de ouders en [minderjarige] een therapeutische waarde heeft voor de ontwikkeling van de identiteit en het zelfbeeld van [minderjarige] . Hoe dan ook dient onderzocht te worden wat de mogelijkheden voor [minderjarige] zijn. Het beeld wat [minderjarige] van de thuissituatie van de ouders heeft, is achterhaald. Het is belangrijk dat dat beeld bij hem wordt weggenomen. [minderjarige] moet zelf kunnen zien dat de situatie bij de ouders thuis in positieve zin is veranderd en dat het daar goed gaat. De enkele mededeling van de GI dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet gaat, is voor de ouders te weinig. Desgevraagd baseren de ouders hun verzoek op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), nu het juridisch gezien gaat om een vaststelling van de omgangsregeling. Feitelijk gaat het echter om een wijziging van de omgangsregeling die nooit bij beschikking is vastgesteld of schriftelijk is vastgelegd.
Daarnaast worden de ouders in hun visie te weinig geïnformeerd door de GI over hoe het met [minderjarige] gaat. Zij zijn afhankelijk van informatie die de pleegmoeder geeft tijdens de omgangsmomenten. De ouders willen om die reden een informatieregeling vaststellen op grond van artikel 1:377b BW, waarbij zij eens per maand door de GI worden geïnformeerd over [minderjarige] . Eerder werden de ouders door de pleegmoeder geïnformeerd één dag voor het omgangsmoment met [minderjarige] . Dit ervaarden zij echter als onprettig. Het zou beter zijn als zij één week voor het omgangsmoment worden geïnformeerd, zodat zij dan ruimte hebben om deze informatie te verwerken/plaats te geven en mogelijk daarover nog vragen te stellen.
De ouders betreuren het advies van de Raad en het standpunt van de GI. Zij persisteren desondanks in hun verzoeken.
4.2
[minderjarige] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat de huidige omgangsregeling met zijn ouders, waarbij hij zijn ouders maandelijks 1,5 uur ziet, prima voor hem is. Volgens [minderjarige] vragen zijn ouders om een uitbreiding van de omgangsregeling. Hij zegt tegen zijn ouders dat hij het daarmee eens is, maar in zijn hoofd is hij dat niet. [minderjarige] geeft aan zich hierover in een tweestrijd te bevinden en wil zijn ouders niet teleurstellen. Volgens [minderjarige] brengt meer omgang met zijn ouders te veel onrust voor hem met zich mee. Hij zou zijn ouders best wat langer willen zien dan 1,5 uur, maar niet in een andere frequentie. Op school gaat het volgens [minderjarige] niet zo goed. Hij vindt het lastig om zijn draai te vinden. [minderjarige] kan met zijn juf over de situatie praten en dat vindt hij fijn. Dat therapie op dit moment is gestopt, ervaart [minderjarige] als prettig.
4.3
Namens de GI is, samengevat, het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] is een ernstig onveilig gehecht kind, hetgeen zich dagelijks manifesteert. Hij heeft veel therapie gehad en woont nu al jaren bij zijn huidige pleeggezin. De GI vindt het knap dat het pleeggezin ondanks alle struggles voor [minderjarige] kan zorgen. De huidige omgangsregeling bestaat al jaren en gaat mogelijk al terug tot 2014. Deze omgangsregeling geeft [minderjarige] duidelijkheid en voorspelbaarheid. De GI kijkt steeds wat passend voor hem is. [minderjarige] heeft veel aandacht nodig en een wijziging van de omgangsregeling kan niet zomaar worden doorgevoerd. Er wordt veel over de omgang gesproken met de ouders en pleegzorg. De GI begrijpt het verlangen van de ouders om meer omgang met [minderjarige] te hebben en ook ziet de GI dat de ouders het verzoek zorgvuldig hebben opgebouwd. Echter, een uitbreiding van de omgang behoort niet tot de mogelijkheden. Er zijn geen concrete antwoorden te geven op de vraag hoe de omgang tussen [minderjarige] en zijn ouders veilig gemaakt kan worden. De inschatting van Sterk Huis en de GI is dat een uitbreiding van de omgang zorgt voor onrust bij [minderjarige] en daarmee ook onrust in de thuissituatie bij de pleegouders. Omgang bij de ouders thuis kan bij [minderjarige] veel oproepen en dat kan op extreme manieren bij hem naar buiten komen. De GI wikt en weegt steeds wat het beste voor [minderjarige] is, maar iedere verandering heeft dusdanige impact op hem dat een uitbreiding van de omgang niet in zijn belang wordt geacht. Daar komt bij dat de therapie van [minderjarige] is gestopt om een rustperiode voor hem te creëren. [minderjarige] is aangemeld bij [speciaal onderwijs] om te bezien of hij daar onderwijs kan volgen. Een onderzoek door de Raad schept naar de ouders toe een bepaalde verwachting en bovendien verwacht de GI geen andere informatie dan al voorhanden is. Belangrijk is dat de plaatsing van [minderjarige] niet in gevaar mag komen.
Ten aanzien van de verzochte informatieregeling stelt de GI dat de ouders steeds op de hoogte worden gehouden over de therapie van [minderjarige] , de besprekingen bij Sterk Huis en ook wordt er geëvalueerd. De GI begrijpt wat de ouders vragen en kan ermee instemmen dat de ouders maandelijks een e-mail ontvangen met informatie over [minderjarige] . De ouders moeten daarbij wel beseffen dat beslissingen over dagelijkse verzorging en opvoeding bij de pleegouders ligt en dat geen sprake kan zijn van het afleggen van verantwoording over bepaalde beslissingen.
4.4
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad acht een toewijzing van het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] . De Raad ziet dat [minderjarige] een kwetsbaar kind is met een gedesoriënteerde hechting. Hij ervaart extreme onveiligheid om zich heen. Gelet op hetgeen [minderjarige] de kinderrechter bij het kindgesprek heeft verteld, kan worden geconcludeerd dat [minderjarige] mogelijk in een loyaliteitsconflict zit. De omgangsregeling zoals deze nu is, verloopt goed. De behoefte van [minderjarige] moet leidend zijn én blijven. De Raad adviseert de GI om niet te rigide om te gaan met de duur van 1,5 uur. Als de situatie daarom vraagt, kan de omgangsregeling best eens ad hoc met een kwartier worden verlengd. Nu komen tot een gereguleerde uitbreiding van de omgangsregeling zal naar verwachting leiden tot gedragsproblemen bij [minderjarige] . Zijn pleegzorgplaatsing komt daarmee in gevaar en dat moet te allen tijde worden voorkomen. Als [minderjarige] dit aankan, kan de Raad zich vinden in het organiseren van een belcontact buiten de omgangsregeling om. Hierover kunnen onderling afspraken worden gemaakt.
De Raad kan zich vinden in het vaststellen van een informatieregeling. Dit is mogelijk helpend om de ouders meer inzicht te geven in de situatie van [minderjarige] . De Raad adviseert hen daarbij ook te informeren over hoe [minderjarige] reageert na een omgangsmoment en tot welke incidenten dit heeft geleid.

5.De beoordeling

Omgangsregeling
5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Gelet op de overgelegde stukken, de mondelinge behandeling en het kindgesprek met [minderjarige] komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek van de ouders ten aanzien van de omgangsregeling dient te worden afgewezen. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
5.3
[minderjarige] is een kwetsbare jongen met gedragsproblemen als gevolg van een gedesoriënteerde hechting. Zowel de GI als de Raad verwachten dat een uitbreiding van de huidige omgangsregeling zal leiden tot onrust bij [minderjarige] en meer spanningen in de thuissituatie bij de pleegouders, ten gevolge waarvan zijn plaatsing aldaar mogelijk onder druk komt te staan. Evenals de Raad en de GI acht de rechtbank dit niet in het belang van [minderjarige] .
5.4
Hoewel de rechtbank de wens van de ouders begrijpt én zij ook ziet dat de ouders hun verzoek op een zorgvuldige manier hebben geformuleerd, neemt dit de zorgen over [minderjarige] bij toewijzing van het verzoek niet weg. De rechtbank heeft bovendien geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de GI dat zij steeds secuur afweegt of een uitbereiding van de omgang tot de mogelijkheden behoort, maar dat het resultaat van overleggen en evaluaties doet besluiten daartoe niet over gaan. De rechtbank zal geen raadsonderzoek gelasten nu niet verwacht wordt dat daaruit andere resultaten en conclusies zullen volgen dan nu door de GI gegeven.
5.5
De rechtbank volgt het advies van de Raad dat door de GI niet te krampachtig vastgehouden dient te worden aan de omgangsduur van 1,5 uur. Wanneer de situatie daarvoor geschikt is, kan de omgang ook iets langer duren, een en ander steeds na monitoring van de situatie, de mogelijkheden van [minderjarige] en zijn wens op dat specifieke moment. De rechtbank ziet geen reden om zulks formeel vast te leggen. Om diezelfde reden ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een belmoment, buiten de omgangsregeling om, in een beschikking vast te leggen. Of er mogelijkheden tot belmomenten tussen [minderjarige] en de ouders zijn, moet steeds opnieuw worden afgewogen. Een vaste afspraak past daarin niet. Wanneer [minderjarige] zijn ouders wil bellen, dan moet het hem vrijstaan contact met hen op te nemen. De rechtbank acht de ouders, de pleegouders en de GI in staat om daarover vervolgens samen afspraken te maken. De rechtbank vertrouwt de ouders erop dat zij hierin steeds het tempo en de mogelijkheden van [minderjarige] leidend laten zijn, zoals zij dit telkenmale hebben benadrukt. Een terughoudende opstelling van de ouders is hierin aldus gepast.
Informatieregeling
5.6
In artikel 1:377b BW staat dat de ouder met gezag over een kind informatie moet geven aan de ouder zonder gezag over het kind over hoe het met het kind gaat. Het gaat om informatie over belangrijke zaken over de persoon en het vermogen van het kind. Ook moet de ouder die het gezag over een kind heeft de ouder die geen gezag heeft, raadplegen bij beslissingen die hij of zij over het kind neemt. Dat kan ook met de hulp van een tussenpersoon. De rechtbank kan op verzoek van een ouder over dit onderwerp een regeling vaststellen.
5.7
Naar vaste jurisprudentie heeft de gelden dat de GI als voogd over een minderjarige in beginsel de ouder(s) zonder gezag informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige.
5.8
De rechtbank onderschrijft het belang van een goede informatievoorziening richting de ouders en volgt daarin het advies van de Raad om een informatieregeling vast te leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een goede informatievoorziening bij de ouders kan leiden tot het beter accepteren van de situatie, dan wel dat dit berusting kan geven. De rechtbank verwacht bovendien dat een vaste informatieregeling het inzicht van de ouders in de situatie rondom [minderjarige] zal doen vergroten. Daarbij komt dat de ouders daarmee tijdens een omgangsmoment ook handvaten krijgen over wat er in het leven van [minderjarige] speelt en zij daarin bij hem (beter) kunnen aansluiten.
5.9
De rechtbank overweegt dat de GI de ouders eens per maand per e-mail dient te informeren over de positieve én negatieve gebeurtenissen op persoonlijk, sociaal en medisch vlak en op het gebied van school, een en ander vergezeld van een recente en goedgelijkende foto van [minderjarige] . Anders dan in het verleden dienen de ouders over [minderjarige] te worden geïnformeerd één week voorafgaand aan een omgangsmoment, zodat de gegeven informatie bij de ouders kan landen. De rechtbank benadrukt daarbij wel, naar aanleiding van wat de moeder bij de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, dat informatieverstrekking door de GI er niet toe kan gaan leiden dat er over en weer gecorrespondeerd wordt en mailwisselingen ontstaan over de inhoud van de informatie die de ouders ontvangen. Uiteraard staat het de ouders vrij om kleine vragen te stellen, maar dit dient eerder uitzondering dan regel te zijn. Zoals de GI terecht heeft opgemerkt, dienen de ouders zich te beseffen dat kwesties en beslissingen over de dagelijkse opvoeding over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] bij de pleegouders ligt en zij niet verplicht zijn de ouders daarover steeds te consulteren danwel daarover verantwoording af te leggen.
5.1
In de praktijk zal het bovenstaande ertoe leiden dat de pleegouders de ouders zullen informeren door tussenkomst van de GI. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de pleegouders en de GI geen bezwaar hebben tegen het vastleggen van een informatieregeling.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
stelt een informatieregeling vast waarbij de GI de ouders eens per maand, één week voorafgaande aan het omgangsmoment tussen de ouders en [minderjarige] , schriftelijk, per e-mail, informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige] , vergezeld van een recente en goedgelijkende foto van [minderjarige] , een en ander zoals in rechtsoverweging 5.9 is overwogen;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Haerkens-Wouters, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.