Uitspraak
2.
[gedaagde 2] , H.O.D.N. [gedaagde 1] V.O.F.,
[gedaagde 3] , H.O.D.N. [gedaagde 1] V.O.F.,
[gedaagde 4] , H.O.D.N. [gedaagde 1] V.O.F.,
[gedaagde 5] , H.O.D.N. [gedaagde 1] V.O.F.,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Arval B.V. en meerdere gedaagden, waaronder de vennootschap onder firma [gedaagde 1] V.O.F. De procedure volgde op een ontbinding van een leaseovereenkomst tussen Arval en de gedaagden, waarbij Arval vorderde dat de gedaagden hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.701,56, alsmede proceskosten. De gedaagden hadden een betalingsachterstand van € 1.530,98 en na ontbinding van de leaseovereenkomst had Arval een eindafrekening opgemaakt van € 5.273,95, die niet was voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden, met uitzondering van [gedaagde 4], de hoofdsom niet hadden weersproken en dat de vordering van Arval toewijsbaar was. De kantonrechter wees ook de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente toe. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, met inachtneming van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in een leaseovereenkomst en de gevolgen van het niet melden van schade.