ECLI:NL:RBZWB:2024:2586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23/2421
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van box 3

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.067 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 483. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft op 20 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het werkelijk behaalde rendement over het totale vermogen lager was dan het forfaitaire rendement dat volgens de Wet rechtsherstel box 3 in aanmerking moest worden genomen.

De rechtbank heeft daarom het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verlaagd naar € 3 en de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.067 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 483.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verminderd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden verlaagd naar € 3. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende bezit een appartement (het appartement) met een parkeerplaats (de parkeerplaats). Belanghebbende heeft geen fiscaal partner.
4.1.
Tot de bezittingen van belanghebbende behoort het aandeel in VvE-reserves met betrekking tot het appartement van € 10.743 en € 717 met betrekking tot de parkeerplaats, in totaal derhalve € 11.460 (de VvE).
4.2.
Tot de gedingstukken behoort een jaarrekening van de VvE over het jaar 2020. Hierin is vermeld dat de VvE over banktegoeden beschikt van € 172.159,42 en dat de renteopbrengsten in het jaar 2020 nihil bedroegen.
4.3.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2021. Daarin heeft hij het volgende aangegeven:
* Belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.067;
* Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 483.
4.4.
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is als volgt opgebouwd.
Bank- en spaartegoeden
€ 130.053
Overige bezittingen
€ 12.925
Totaal
€ 142.978
4.5.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar over zijn banktegoeden een renteopbrengst genoten van € 3. Over de overige bezittingen – die naast het aandeel in de VvE-reserves bestonden uit tegoedbonnen van € 1.465, verkregen in verband met een werkjubileum van belanghebbende – heeft belanghebbende geen rendement genoten.
4.6.
De aanslag is in overeenstemming met de aangifte opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de Wet rechtsherstel box 3 toegepast.

Motivering

5. Belanghebbende is in de kern van mening dat zijn inkomen uit sparen en beleggen te hoog is vastgesteld. Belanghebbende doet een beroep op de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2023. [1]
5.1.
Volgens de inspecteur is over het aandeel in de VvE-reserves terecht het forfaitaire tarief van 5,69% berekend en is er geen sprake van een schending van de rechten van belanghebbende doordat de Wet rechtsherstel box 3 is toegepast. Ten aanzien van de uitspraak van het Gerechtshof hiervoor genoemd geeft de inspecteur onder meer aan dat hij het niet is eens met deze uitspraak en dat hiertegen beroep in cassatie is ingesteld.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het werkelijk behaalde rendement over het totale vermogen in het onderhavige jaar lager was dan het rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3 in aanmerking moet worden genomen. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 22 september 2023 [2] is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende met toepassing van de nieuwe wet – de Wet rechtsherstel box 3 - alsnog onrechtmatig belast wordt. De rechtbank ziet aanleiding om belanghebbende daarvoor rechtsherstel te bieden in de vorm van het beperken van de heffing tot over het werkelijk behaalde rendement. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vast op het werkelijke behaalde rendement van € 3.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Belanghebbende heeft ook proceskosten gemaakt bestaande uit reiskosten van € 25,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.067 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 25,20 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 19 april 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6667.