ECLI:NL:RBZWB:2024:2591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/02/419019 / FA RK 24-657
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Beer
  • A. Dijkman
  • B. Bolle-Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht voogdij en omgangsregeling in een jeugdzorgzaak met benoeming van een bijzondere curator

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 19 april 2024, is de overdracht van de voogdij over de minderjarige [minderjarige] aan de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland aan de orde. De pleegvader heeft verzocht om ontslag uit de voogdij, maar de rechtbank heeft besloten dit verzoek aan te houden in afwachting van verdere ontwikkelingen in de ondertoezichtstelling van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke relatie bestaat tussen de pleegvader en de minderjarige, en dat het in het belang van de minderjarige is om de omgang tussen hen te herstellen. Daarom is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld van eens per maand een dagdeel onder begeleiding van een jeugdhulporganisatie.

Daarnaast is er een bijzondere curator benoemd, mr. M. Kalle, om de situatie van de minderjarige te onderzoeken en advies uit te brengen over de voogdij en de omgangsregeling. De rechtbank heeft geconstateerd dat er onenigheid bestaat tussen de betrokken partijen, wat schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De bijzondere curator zal binnen vier maanden rapporteren over de bevindingen en aanbevelingen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/419019 / FA RK 24-657
Datum uitspraak: 19 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over overdracht voogdij, vaststelling omgangsregeling en benoeming bijzondere curator
in de zaak van
[de pleegvader](hierna: de pleegvader),
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. M. Kramer te Haarlem,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
Als informanten zijn in de procedure betrokken:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de moeder]
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 12 februari 2024 ingekomen verzoekschrift tot overdracht van de voogdij met bijlagen, aangevuld op 4 maart 2024 met het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
1.2
Op 13 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken van de pleegvader mondeling behandeld, gelijktijdig met de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en tot beoordeling van een geschil in het kader van de ondertoezichtstelling (bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers C/02/418829 / JE RK 24-203 en C/02/419562 / JE RK 24-356). Op deze verzoeken is bij separate beschikkingen beslist.
Verschenen zijn:
- de pleegvader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vader,
via een online verbinding;
- de moeder;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Tevens was met bijzondere toestemming van de rechtbank aanwezig:
- de heer [naam] , partner van de pleegvader.
Niet verschenen is:
- mr. K. Oomen, in haar hoedanigheid als advocaat van de [minderjarige] .
1.3
De rechtbank heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om over het verzoek te worden gehoord. Daar heeft [minderjarige] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1
De [minderjarige] is op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] geboren als zoon van [de moeder] (de moeder) en [de vader] (de vader).
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 september 2018 is het gezag van de vader en de moeder beëindigd en is de Stichting Intervence (rechtsvoorganger van Stichting Jeugdbescherming West Zeeland) benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 december 2021 is de heer [de pleegvader] (pleegvader) benoemd tot voogd over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van 20 december 2022 heeft de kinderrechter het verzoek om een beslissing te geven op de voorliggende verzoeken zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden afgewezen. De verzoeken zijn voor het overige aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling op 22 december 2022.
2.5
Bij beschikking van 22 december 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 december 2022 en tot 22 maart 2023. Tevens is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 22 december 2022 en tot 22 maart 2023.
2.6
Bij beschikking van 14 maart 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] , na een voorlopige ondertoezichtstelling, onder toezicht gesteld tot 22 maart 2024.
2.7
Bij dezelfde beschikking van 14 maart 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 22 maart 2024. Op grond daarvan verbleef [minderjarige] bij een [woongroep] .
2.8
Op 20 juni 2023 is een spoedmachtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend met ingang van 20 juni 2023 en tot 4 juli 2023.
2.9
Bij beschikking van 29 juni 2023 is de spoedmachtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlengd met ingang van 4 juli 2023 en tot 18 juli 2023. Het reguliere verzoek is aangehouden.
2.1
Bij beschikking van 14 juli 2023 is de machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlengd tot 18 september 2023.
2.11
Bij beschikking van 11 september 2023 is de machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlengd tot 18 januari 2024.
2.12
Bij beschikking van 12 januari 2024 is de machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlengd tot 22 maart 2024.
2.13
Bij beschikking van 13 maart 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 22 maart 2024 en tot 22 maart 2025.
2.14
Op 21 maart 2024 is een spoedbeschikking tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 21 maart 2024 en tot 4 april 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.De verzoeken

3.1
De pleegvader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij van de voogdij over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] , wordt ontslagen en waarbij de GI Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot voogd over voornoemde minderjarige wordt benoemd.
3.2
Tevens verzoekt de pleegvader, uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen van eens per maand een dagdeel (in ieder geval twee uur) onder begeleiding van Jeugdbescherming west Zeeland of een andere aangewezen, geschikte jeugdhulporganisatie.

4.De beoordeling

4.1
Overdracht voogdij
4.1.1
Op grond van artikel 1:322 BW kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien een daartoe bevoegd persoon/gecertificeerde instelling zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarige acht.
4.1.2
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de pleegvader niet langer de voogdij over [minderjarige] wenst te dragen, onder meer omdat dit volgens de pleegvader ten goede zal komen aan zijn band met [minderjarige] . De pleegvader heeft toegelicht dat hij de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt met [minderjarige] en er ook in de toekomst voor [minderjarige] wil (blijven) zijn. Hij wil daarom graag betrokken blijven in het leven van [minderjarige] en acht een neutraal-positieve relatie met [minderjarige] daarvoor noodzakelijk. Dit kan volgens de pleegvader worden bereikt als hij niet langer de gezagsbeslissingen over [minderjarige] hoeft te nemen. Desalniettemin is ten tijde van de mondelinge behandeling nadrukkelijk namens de pleegvader verzocht om het verzoek tot overdracht van de voogdij voorlopig aan te houden, in ieder geval totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen over het verzoek van de GI tot beoordeling van een geschil in het kader van de ondertoezichtstelling en er meer duidelijkheid is ontstaan over, dan wel onderzoek wordt verricht naar de toekomstige verblijfsplek van [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat de pleegvader daar nog graag zijn verantwoordelijkheid voor wil nemen.
4.1.3
Het is de rechtbank voorts gebleken dat beide ouders het eens zijn met het verzoek tot overdracht van de voogdij. Zij hebben ten tijde van de mondelinge behandeling allebei aangegeven dat zij het liefst zelf weer met het gezag over [minderjarige] zouden willen worden belast, maar dat ligt nu niet ter beoordeling voor. Daarom gaat de voorkeur van zowel de vader als de moeder uit naar de GI als neutrale voogd voor [minderjarige] . De Raad heeft aangegeven het verzoek van de pleegvader tot ontslag van de voogdij te begrijpen en heeft zich aangesloten bij het standpunt van de pleegvader om het verzoek aan te houden in afwachting van de beslissing van de rechtbank op het verzoek van de GI tot beoordeling van het geschil. De GI heeft zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden, zoals blijkt uit de schriftelijke bereidverklaring van 23 januari 2024, en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven het verstandig te vinden dat wel direct wordt beslist op het verzoek tot overdracht van de voogdij, omdat dit zowel [minderjarige] als de vader rust zal brengen.
4.1.4
De rechtbank overweegt als volgt. Eigenlijk achten alle betrokkenen het aangewezen dat de voogdij aan de GI wordt overgedragen. Verschil van mening is er alleen over wanneer dit moet gebeuren. Dit zou te maken kunnen hebben met een verschil van visie tussen de GI en de pleegvader over wat op dit moment het beste voor [minderjarige] is. De rechtbank begrijpt dat de pleegvader van mening is dat [minderjarige] alleen vanuit een gesloten plaatsing veilig kan worden behandeld en zeker niet vanuit een plaatsing bij de vader, terwijl de GI heeft aangegeven niet meer achter een gesloten plaatsing te staan en ook wil onderzoeken of een plaatsing bij vader tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. De rechtbank acht het gelet op de inhoud en strekking van dit geschil tussen de pleegvader en de GI voor nu aangewezen om het verzoek tot overdracht van de voogdij aan te houden. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat er bij alle betrokkenen momenteel sprake is van veel onrust en onenigheid over wat er op de korte en middellange termijn nodig is voor [minderjarige] . Ook de Raad en de GI zitten daarover niet op een lijn en de verhoudingen tussen de GI en de pleegvader en de vader en de pleegvader lijken verstoord. Daar lijkt [minderjarige] inmiddels ook een rol in te hebben gekregen en daarnaast nemen de zorgen over de ontwikkeling en de veiligheid van [minderjarige] steeds verder toe, zoals ook blijkt uit de beschikking inzake het verzoek van de GI tot beoordeling van een geschil in het kader van de ondertoezichtstelling van heden, geregistreerd onder zaaknummer C/02/419562 / JE RK 24-356. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het passend om thans nog niet te beslissen op het verzoek tot overdracht van de voogdij. Derhalve zal de rechtbank de behandeling van het verzoek aanhouden
tot de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur]. De (advocaat van de) pleegvader en de GI worden verzocht zich uiterlijk twee weken voorafgaand aan deze datum uit te laten over het gewenste verdere procesverloop.
4.2
Vaststelling omgangsregeling
4.2.1
Het verzoek van de pleegvader om een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen vindt zijn grondslag in artikel 1: 377a lid 2 BW, op grond waarvan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. De rechtbank ontzegt het recht op omgang slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of;
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.2.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat er sprake is van family-life tussen de pleegvader en [minderjarige] . Tussen hen beiden is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking. Uit de verklaring van de pleegvader en uit de ingediende stukken maakt de rechtbank op dat [minderjarige] vanaf 2017 meerdere jaren in het gezin van de pleegvader heeft gewoond en gedurende deze jaren volledig door de pleegvader is verzorgd en opgevoed. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er een hechtingsrelatie tussen de pleegvader en [minderjarige] is ontstaan. Vervolgens is de pleegvader op 1 december 2021 met de voogdij over [minderjarige] belast. Nu er gelet op het voorgaande sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de pleegvader en [minderjarige] , hebben zij in beginsel recht op omgang met elkaar.
4.2.3
Voorts dient ingevolge lid 2 van voornoemd artikel – kort gezegd – te worden beoordeeld of het vaststellen van een omgangsregeling in strijd is met de belangen van de [minderjarige] . Gelet op de hechtingsrelatie tussen de pleegvader en [minderjarige] acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat het contact tussen hen kan worden hersteld en wordt geborgd. De rechtbank betrekt mede in haar oordeel de zojuist genoemde uiteenlopende en ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . Deze omstandigheden maken het naar het oordeel van de rechtbank des te meer van belang dat de hechtingsrelatie met de pleegvader wordt onderhouden en de betrokkenheid van de pleegvader in het leven van [minderjarige] kan worden voortgezet. Daarvoor acht de rechtbank een omgangsregeling noodzakelijk, zodat daarover duidelijkheid ontstaat bij alle betrokkenen en het contact tussen [minderjarige] en de pleegvader op een regelmatige basis kan plaatsvinden. Daarbij overweegt de rechtbank ook dat van de betrokkenen tijdens de mondelinge behandeling alleen de vader het niet eens was met het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen. De vader gaf aan dat de pleegvader uit de buurt van hem en van [minderjarige] moet blijven. Nog los van het feit dat de vader geen belanghebbende is en geen juridisch verweer kan voeren, blijkt uit zijn enkele niet onderbouwde mening niet dat sprake is van een grond voor ontzegging van de omgang tussen [minderjarige] en de pleegvader, zoals vermeld in artikel 1:377a, derde lid BW.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling voorts verzocht om het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling aan te houden, omdat [minderjarige] zich nog niet over het verzoek heeft kunnen uitlaten. Dit maakt het oordeel van de rechtbank dat het vaststellen van een omgangsregeling in dit geval en op dit moment in het belang van [minderjarige] is, echter niet anders. Derhalve zal de rechtbank het verzoek van de pleegvader voorlopig zoals verzocht toewijzen en een omgangsregeling vaststellen van een dagdeel (in ieder geval twee uur) per maand, onder begeleiding van de GI of een geschikte jeugdhulporganisatie.
4.3
Benoeming bijzondere curator
4.3.1
De rechtbank constateert op basis van de ingediende stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling dat de onderlinge verhoudingen tussen de bij [minderjarige] betrokken en voor hem belangrijke volwassenen erg zijn verstoord. Zowel de pleegvader en de vader als de GI en de Raad zitten niet op één lijn over wat er nodig is voor [minderjarige] en hebben verschillende visies over onder meer welke verblijfplaats en welke hulpverlening nu zijn aangewezen voor [minderjarige] . Dat deze onenigheid inmiddels hoog is opgelopen blijkt ook uit het verzoek van de GI aan de rechtbank om een beoordeling te geven over het geschil tussen de GI en de pleegvader ten aanzien van een oriënterend gesprek met MST, vader en de GI. De pleegvader lijkt de intentie van de GI anders uit te leggen dan deze heeft bedoeld en is het zo oneens met de GI dat hij aanhouding heeft verzocht van zijn verzoek om van de voogdij te worden ontslagen. Tussen de pleegvader en de vader (zonder gezag) bestaat bovendien zeker een verstoorde relatie waarin [minderjarige] inmiddels een rol lijkt te hebben gekregen. Ten slotte zitten de Raad en de GI niet op één lijn over de vraag wat voor [minderjarige] op korte en middellange termijn nodig is. De GI blijft inmiddels op voor haar plausibele argumenten bij haar standpunt geen gesloten machtiging te verzoeken en heeft dat ook niet gedaan. Hiermee wijkt zij af van het advies van de Raad om een gesloten machtiging te verzoeken. Dit lijkt de kern van het conflict tussen de pleegvader en de GI. Deze uiteenlopende visies en mogelijk tegenstrijdige belangen van de bij [minderjarige] betrokken en voor hem belangrijke volwassenen leiden tot veel onduidelijkheid en zijn schadelijk voor en derhalve niet in het belang van [minderjarige] en zijn verdere ontwikkeling. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om in de onderhavige procedure een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.2
Hoewel het verrichten van onderzoek naar welke hulpverlening passend is voor [minderjarige] en welke verblijfplaats voor hem is aangewezen, binnen de taak van de ondertoezichtstelling valt en de GI op grond van de wet bevoegd is om daar uitvoering aan te geven, kan het onder omstandigheden helpend zijn als een neutraal iemand onderzoek doet en advies geeft. Een bijzondere curator wordt soms ingezet indien er een verstoorde relatie tussen de GI en de gezagdragende ouder(s) of voogd is en zij het oneens zijn over wat in het belang van het kind is. Het is de rechtbank gelet op het voorgaande duidelijk dat deze situatie zich hier voordoet. De rechtbank acht het daarom in het belang van [minderjarige] dat er een neutrale derde wordt ingeschakeld, onder meer om te onderzoeken of de onderliggende verhoudingen tussen de pleegvader, de vader en de GI kunnen worden hersteld en zij meer op één lijn kunnen komen, zodat zij niet langer of opnieuw met elkaar in strijd komen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank namelijk uitdrukkelijk niet in het belang van [minderjarige] .
4.3.3
Mr. M. Kalle, advocaat, kantoorhoudende te Middelburg, is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd. De bijzondere curator dient te onderzoeken
- met welke verblijfplaats en eventueel vervolgtraject het belang van [minderjarige] het beste gediend is;
- op welke manier [minderjarige] hierbij het beste kan worden betrokken;
- of er een manier is om de verhoudingen tussen de bij [minderjarige] betrokken volwassenen te herstellen en te verbeteren en de verbinding tussen hen te zoeken en die zo mogelijk al in te zetten;
- of de door pleegvader verzochte overdracht van de voogdij in het belang van [minderjarige] wordt geacht;
- of het contact tussen de pleegvader en [minderjarige] kan worden hersteld en welke omgangsregeling tussen [minderjarige] en de pleegvader in het belang van de [minderjarige] wordt geacht.
De bijzondere curator wordt verzocht om hierover binnen vier maanden een advies uit te brengen aan de rechtbank. Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, dan staat het hem eveneens vrij een advies uit te brengen over de benodigde hulpverlening ten behoeve van [minderjarige] . De bijzondere curator wordt tevens in overweging gegeven om naast gesprekken met [minderjarige] , de pleegvader en de beide ouders, ook gesprekken te voeren met de jeugdbeschermer van de GI. Het staat de bijzondere curator voorts vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen. Tot slot verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek in acht te nemen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verwijst deze zaak voor (verdere) behandeling en beslissing naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank;
5.2
houdt het verzoek tot overdracht van de voogdij aan
tot de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur], ten overstaan van mr. De Beer, en verzoekt de (advocaat van de) pleegvader en de GI zich uiterlijk twee weken voorafgaand aan deze datum uit te laten over het gewenste verdere procesverloop;
5.3
bepaalt dat deze beschikking heeft te gelden als oproeping voor de (advocaat van de) pleegvader, de GI, de bijzondere curator en de Raad.
5.4
bepaalt dat de [minderjarige] via een aparte brief wordt opgeroepen voor een kindgesprek;
5.5
bepaalt dat tussen de pleegvader en de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] , een voorlopige omgangsregeling zal gelden van eens per maand een dagdeel (in ieder geval twee uur) onder begeleiding van de GI of een geschikte jeugdhulporganisatie;
5.6
benoemt over [minderjarige] tot bijzondere curator:
- mr. M. Kalle, kantoorhoudende te Middelburg;
verzoekt de bijzondere curator binnen vier maanden na heden aan de rechtbank schriftelijk verslag te doen van zijn bevindingen en daarbij een standpunt over de hiervoor onder rechtsoverweging 4.3.3 opgenomen vragen in te nemen;
5.7
houdt zich iedere verdere beslissing voor;
5.8
verklaart deze beschikking voor wat betreft de vastgestelde omgangsregeling en de benoeming van de bijzondere curator uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. De Beer, voorzitter tevens kinderrechter, mr. Dijkman, kinderrechter, en mr. Bolle-Polak, rechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.