In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonkwartier en een gedaagde partij over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. Woonkwartier, de eisende partij, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning omdat de gedaagde sinds eind maart 2023 niet meer zijn hoofdverblijf in het gehuurde had. De huurovereenkomst was aangegaan voor onbepaalde tijd en de algemene huurvoorwaarden verplichtten de huurder om het gehuurde feitelijk te bewonen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde gedurende een lange periode in Turkije verbleef en niet in de woning woonde. Ondanks dat de gedaagde aanvoerde dat hij tijdelijk in het buitenland was vanwege familieomstandigheden, oordeelde de kantonrechter dat dit niet voldeed aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De rechter overwoog dat de gedaagde niet alleen zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde had, maar ook geen duidelijkheid gaf over zijn terugkeer.
De kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst de ontbinding rechtvaardigde, vooral gezien het belang van Woonkwartier om sociale woningen beschikbaar te houden voor de doelgroep. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en stelde een ontruimingstermijn van twee maanden vast. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M. van den Boom.