ECLI:NL:RBZWB:2024:261

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
10552797 CV EXPL 23-1397
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door schuldhulpverlener

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagden, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen zijn schuldhulpverlener. Eiser stelt dat de schuldhulpverlener toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat hij voldoende geld had gespaard om de schulden van eiser af te lossen, maar dit niet heeft gedaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser en gedaagden op 23 juni 2016 een overeenkomst zijn aangegaan waarbij gedaagden de financiën van eiser zou beheren. Eiser heeft echter ontdekt dat gedaagden niet alle schulden heeft afgelost en onterecht betalingen heeft gedaan aan een derde partij zonder toestemming van eiser. De kantonrechter oordeelt dat gedaagden inderdaad tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat eiser recht heeft op schadevergoeding. De vordering van eiser tot betaling van een bedrag van € 15.232,65, vermeerderd met wettelijke rente, wordt toegewezen. Daarnaast wordt gedaagden veroordeeld in de proceskosten van € 1.750,14. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10552797 CV EXPL 23-1397
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Kalle,
tegen

1..[gedaagde 1] C.V., H.O.D.N. [bedrijf 1] ,

gevestigd te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.Hoe is deze procedure verlopen?

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juli 2023;
- de akte overlegging producties aan de zijde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 11 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat zijn de feiten in deze zaak?

2.1.
[eiser] en [gedaagden] zijn op 23 juni 2016 overeengekomen dat [gedaagden] de financiën van [eiser] zou beheren in verband met de problematische schulden van [eiser] . Verder zou [gedaagden] minnelijke regelingen proberen te treffen met de schuldeisers van [eiser] en de schulden van [eiser] aflossen. Er is een beheerrekening geopend voor [eiser] bij de ING. Hiervan betaalde [gedaagden] in overeenstemming met [eiser] iedere maand € 50,00 aan zichzelf.
2.2.
Bij aanvang van de werkzaamheden heeft [eiser] een schuldenlijst opgesteld. [eiser] had op dat moment meerdere schuldeisers, waaronder [bedrijf 2] . De totale schuld van [eiser] bedroeg € 30.493,32.
2.3.
Sinds 14 juni 2020 kan [eiser] weer zelf over zijn bankrekeningen beschikken. Ook heeft hij de bankafschriften ontvangen van de beheerrekening van de ING. Uit die bankafschriften blijkt dat [gedaagden] van de inkomsten van [eiser] een bedrag van € 30.493,32 gereserveerd had voor het aflossen van zijn schulden.
2.4.
Uit de bankafschriften blijkt verder dat er gedurende enkele maanden € 50,00 per maand, met een totaal van € 350,00, is betaald aan de heer [naam] van Schuldhulpverlening Zuid West Nederland (hierna: [naam] ).
2.5.
Tot slot heeft [eiser] ontdekt dat de minnelijke regeling die met [bedrijf 2] was overeengekomen, slechts voor een deel is nagekomen. [bedrijf 2] heeft aan [eiser] laten weten dat hij nog een bedrag van € 13.774,00 moet betalen.
2.6.
Zowel [eiser] als zijn gemachtigde hebben [gedaagden] meerdere malen – zonder resultaat – om opheldering gevraagd over de betalingen aan [naam] en [bedrijf 2] . [gedaagden] heeft op 21 april 2021 via WhatsApp toegezegd om de rest van de schuld die dag nog aan [bedrijf 2] te betalen. Die toezegging is hij niet nagekomen.
2.7.
Op 12 april 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagden] gesommeerd om binnen veertien dagen na ontvangst van de brief een bedrag van € 14.124,00 te betalen. Als [gedaagden] dat niet zou doen, dan zouden ook de incassokosten van € 1.108,65 inclusief btw bij hem in rekening worden gebracht. [gedaagden] is niet tot betaling overgegaan.

3.Wat vordert [eiser] en wat vindt [gedaagden] daarvan?

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagden] wordt veroordeeld tot het betalen van de hoofdsom van € 14.124,00 en de incassokosten van € 1.108,65, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding en de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] van de inkomsten van [eiser] voldoende geld bij elkaar heeft gespaard om alle schulden van [eiser] af te lossen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Er staat namelijk nog een schuld open bij [bedrijf 2] van € 13.774,00. Verder is [gedaagden] zijn bevoegdheden te buiten gegaan door van het geld van [eiser] in totaal € 350,00 aan [naam] over te maken. [eiser] heeft daar nooit mee ingestemd. [gedaagden] is hiermee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst die hij met [eiser] heeft gesloten. [eiser] heeft hierdoor € 14.124,00 aan schade geleden. [gedaagden] moet deze schade vergoeden. Omdat [gedaagden] geen gehoor heeft gegeven aan de sommatie tot betaling, is hij ook de incassokosten en wettelijke rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagden] is het niet eens met de vordering van [eiser] . Het is volgens [gedaagden] duidelijk dat [naam] in opdracht van [eiser] heeft gehandeld. Verder voert [gedaagden] aan dat hij met bewijsmiddelen kan aantonen dat hij betalingen heeft gedaan aan [bedrijf 2] .

4.Hoe beoordeelt de kantonrechter deze zaak?

toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst
4.1.
Uitgaande van de verklaring van [eiser] , die door [gedaagden] niet weersproken is, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagden] een bedrag bij elkaar had gespaard dat zo hoog was dat de volledige schuld van [eiser] ermee kon worden afgelost. Het is echter onduidelijk wat [gedaagden] vervolgens precies met dat geld heeft gedaan. Die duidelijkheid zal er wellicht ook nooit komen. De schuld aan [bedrijf 2] is volgens [eiser] in ieder geval niet volledig afgelost. Daarvan staat nog een bedrag van € 13.774,00 open. Dit wordt bevestigd door de e-mails van [bedrijf 2] die bij aanvullende productie door [eiser] zijn overgelegd. [gedaagden] weerspreekt die stelling niet, zodat de kantonrechter daarvan uit zal gaan.
4.2.
[gedaagden] heeft wél weersproken dat [eiser] geen opdracht aan [naam] heeft gegeven om werkzaamheden voor hem te verrichten. Om zijn standpunt te onderbouwen, verwijst [gedaagden] naar verschillende brieven die [naam] in het kader van de schuldhulpverlening en de onderhoudsverplichting van het kind van [eiser] heeft verstuurd. Die brieven heeft de kantonrechter gezien. Uit de brieven blijkt echter niet dat ze in opdracht van [eiser] zijn verstuurd. Dat er een overeenkomst bestond tussen [naam] en [eiser] , had [gedaagden] dus beter moeten onderbouwen. Voor zover zij een schriftelijke overeenkomst hadden gesloten, had [gedaagden] die in het geding kunnen brengen. Verder wordt de stelling dat [eiser] er niet mee heeft ingestemd dat [gedaagden] € 50,00 per maand aan [naam] zou betalen, niet betwist. Van een andere goede reden voor die betalingen is niet gebleken. Daarmee staat vast dat [gedaagden] niet bevoegd was om die betalingen te doen.
4.3.
De kantonrechter volgt [eiser] in zijn standpunt dat van [gedaagden] als professioneel schuldhulpverlener verwacht had mogen worden dat hij de schuld bij [bedrijf 2] had afgelost door middel van het bij elkaar gespaarde bedrag. Ook had van [gedaagden] verwacht mogen worden dat hij geen betalingen zou doen aan [naam] waartoe hij niet bevoegd was. De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagden] inderdaad toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Hij moet de schade die [eiser] daardoor heeft geleden vergoeden. Dit volgt uit artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek.
verzuim
4.4.
Voordat de vordering tot het vergoeden van de schade kan worden toegewezen, moet de kantonrechter nog beoordelen of er sprake is van verzuim. Dat wil zeggen dat [gedaagden] in de gelegenheid moet zijn gesteld om het geld aan [eiser] terug te betalen. [eiser] heeft daarover verklaard dat [gedaagden] op 21 april 2021 via WhatsApp al heeft toegezegd het geld diezelfde dag alsnog aan [bedrijf 2] te betalen, maar dat hij dat niet heeft gedaan. Daarna is [gedaagden] bij brief van 12 april 2023 nog eens een termijn gegund om zowel het geld van [bedrijf 2] als van [naam] rechtstreeks aan [eiser] te betalen. Daaraan heeft [gedaagden] geen gehoor gegeven. De kantonrechter heeft zowel het WhatsApp bericht als de brief gezien. [gedaagden] heeft de verklaringen van [eiser] niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid van deze verklaringen uit zal gaan. Dit betekent dat [gedaagden] nu in verzuim verkeert. De kantonrechter wijst de vordering tot het vergoeden van de schade daarom toe.
buitengerechtelijke incassokosten
4.5.
[eiser] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt het gevorderde bedrag van € 1.108,65 toegewezen.
wettelijke rente
4.6.
Tegen de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding heeft [gedaagden] geen bezwaar gemaakt. De kantonrechter zal deze vordering dan ook toewijzen.
proceskosten
4.7.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
133,14
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
- nakosten
132,00
(maximaal tarief)
Totaal
1.750,14

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.232,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, met ingang van 10 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.750,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagden] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.