ECLI:NL:RBZWB:2024:2613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/02/407526 / FA RK 23-1289
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling co-ouderschapsregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de co-ouderschapsregeling en de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. van Riel, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.G.M. Baas, verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige regeling met meerdere wisselmomenten onrust met zich meebrengt voor de kinderen en heeft besloten tot een week-op-week-af regeling met een wisselmoment op dinsdag na school. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw en van [minderjarige 2] bij de man zal zijn, met ingang van 4 juni 2024. De vrouw verzocht tevens om vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een andere school, maar dit verzoek is afgewezen omdat onvoldoende noodzaak is aangetoond voor de wijziging. De rechtbank benadrukt het belang van de minderjarigen en roept beide ouders op om samen te werken in het belang van hun kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/407526 / FA RK 23-1289
Datum uitspraak: 19 april 2024
nadere beschikking over het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede vervangende toestemming inschrijving school
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. T. van Riel te Breda.
en
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom.
Over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2015;
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats] op [geboortedag 2] 2017.
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te nomen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
1. Het (verdere) procesverloop
1.1 Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 19 december 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de Raad met bijlage van 4 maart 2024, ingekomen bij de griffie op
6 maart 2024, betreffende het raadsrapport van 4 maart 2024.
1.2 Op 5 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen, partijen bijgestaan door hun advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3 De [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft zij gebruik gemaakt op 4 april 2024. De kinderrechter heeft betrokkenen voorgehouden wat [minderjarige 1] in het gesprek met de kinderrechter naar voren heeft gebracht en zij hebben hierop kunnen reageren.
1.4 Gelet op de nauwe samenhang tussen de verzoeken van partijen in deze zaak met het verzoek van de Raad in de zaak met kenmerk C/02/419923 / JE RK 24-413, zijn de zaken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Voor zover hier van belang heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van
4 januari 2023 de minderjarigen aan de vrouw toevertrouwd. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de man en de minderjarigen contact met elkaar hebben in de even weken van vrijdagmiddag 12.25 uur tot maandagochtend naar school en in de oneven weken van woensdagmiddag 12.25 uur tot donderdagochtend naar school. Het halen en brengen wordt door de man verzorgd.
2.2
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter partijen en de minderjarigen bij vonnis van 30 maart 2023 (in de zaak met kenmerk C/02/406387 / KG ZA 23-73) verwezen naar (jeugd)hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod.
2.3
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 19 december 2023 heeft de rechtbank de Raad verzocht het eerder gevraagde onderzoek in de procedure met zaaknummer C/02/406387 / KG ZA 23-73 uit te breiden met een onderzoek naar de in rechtsoverweging 4.14 van die beschikking gestelde vragen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de vervangende toestemming inschrijving basisschool aangehouden. Tevens heeft de rechtbank de hoogte van de kinderalimentatie voorlopig vastgesteld, nu de beslissing over het hoofdverblijf en een definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden.
2.4
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van het raadsrapport van 4 maart 2024.
2.5
Bij beschikking van heden heeft de kinderrechter de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 april 2024 tot 19 april 2025 (C/02/419923 / JE RK 24-413).

3.De (resterende) verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
II. vaststelling van een zorgregeling, inhoudende dat de kinderen:
  • in de even weken van maandag tot en met donderdagochtend (8.25 uur) voor school bij de vrouw zijn;
  • vanaf donderdagmiddag na school (15:15 uur) zijn de kinderen bij de man en verblijven daar tot en met maandagochtend oneven week (8.25 uur) voor school;
  • vanaf maandagmiddag na school (15:15 uur) zijn de kinderen bij de vrouw;
  • vanaf woensdagmiddag (12.25 uur) tot vrijdag naar school (8:25 uur) zijn de kinderen bij de man;
  • vanaf vrijdagmiddag na school (12.25 uur) zijn de kinderen in de oneven weken bij de vrouw;
  • een verdeling van vakanties en feestdagen in onderling overleg te regelen;
III. verlening van vervangende toestemming aan de vrouw om de kinderen per schooljaar 2024/2025 in te schrijven bij de [school] aan de [adres] te [plaats] ;
IV. vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen van € 310,20 per maand per kind.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij hem;
b. vaststelling van een zorgregeling, inhoudende dat de kinderen in de ene week bij de man verblijven en in de andere week bij de vrouw waarbij het wisselmoment op dinsdag na school zal zijn, alsmede verdeling van de vakanties bij helfte, althans een regeling welke de rechtbank juist acht.
3.3
Op de standpunten van partijen en de GI alsmede het advies van de Raad wordt, voor
zover van belang voor de beoordeling van het de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is, samengevat, het volgende aangevoerd. Vanaf het moment dat partijen de huidige contactregeling zijn gaan uitvoeren, is er veel duidelijkheid en rust ontstaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat zij het fijn vinden dat zij beide ouders tijdens de week zien. Ook zijn de werktijden van de vrouw op deze contactregeling afgestemd. Wanneer hierin een wijziging zou worden aangebracht dan moeten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vaker naar de opvang en worden de kinderopvangkosten hoger.
Voor wat betreft het hoofdverblijf stelt de vrouw dat haar verzoek onder meer is ingegeven vanuit financiële belangen. Zij ontvangt nu kindgebonden budget en alle toeslagen. Wanneer dit wijzigt, wijzigt ook de financiële situatie van de vrouw. Dit kan niet opgevangen worden met een wijziging van de kinderalimentatie. Daarnaast bewoont de vrouw een woning met daaraan de voorwaarde dat drie personen op dit adres ingeschreven moeten staan. De stelling van de man dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem zou moeten zijn, omdat de vrouw niet in hun belang handelt wordt door de vrouw betwist. Met de door de man aangehaalde gelijkwaardigheid bij een verdeling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is de vrouw het niet eens. Zij informeert de man adequaat en stuurt post door. Bovendien kunnen in overleg met de GI oplossingen worden gevonden. De vrouw betrekt de man waar zij dat kan. Bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de man is dan ook niet noodzakelijk.
De vrouw voelt zich niet langer veilig op het schoolplein. Zij wordt buiten het schoolplein opgewacht en wekelijks bedreigd en uitgescholden door andere ouders, soms in bijzijn van de kinderen. De door de vrouw voorgestelde basisschool is dichterbij haar woning en heeft een continue-rooster. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen zelf graag naar school kunnen lopen of fietsen en bovendien biedt een continue-rooster hen meer structuur.
4.2
Door en namens de man is, samengevat, het volgende aangevoerd. De man streeft naar gelijkwaardigheid in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat zij hun ouders beiden evenveel willen zien. Volgens de man is de huidige contactregeling ook niet optimaal. Er zijn drie wisselmomenten en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten vaak wennen bij de andere ouder. De man heeft het gevoel dat andere alternatieven niet bespreekbaar waren, dus hij heeft ervoor gekozen zich voorlopig naar de huidige contactregeling te schikken.
Hoewel het voor de man niet het belangrijkste punt is, verzoekt hij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem te bepalen. De man wordt door de vrouw onvoldoende bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken. Daarnaast wordt alles wat de man voorstelt door de vrouw gediskwalificeerd. De man kan zich vinden in het advies van de Raad om de hoofdverblijfplaats van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tussen partijen te delen. De vrouw wenst het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij zich om financiële redenen, echter de kosten zullen worden herberekend als één kind bij haar het hoofdverblijf heeft. Het kindgebonden budget wordt dan hoger. Bovendien zullen de kosten van de vrouw ook afnemen doordat de man alle kosten voor één kind zal betalen wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tussen partijen wordt gedeeld.
De man is het niet eens met een wijziging van de school. Volgens de man is de vrouw degene geweest die andere ouders op het schoolplein heeft gefilmd. Deze ouders waren hier niet van gediend en hebben dit aangegeven. Met andere incidenten is de man niet bekend. Verder vindt de man het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om van school te wisselen. Zij hebben op hun huidige school een veilige, rustige en stabiele plek. Ook hebben zij daar hun vriendjes en vriendinnetjes.
4.3
In het raadsrapport adviseert de Raad, samengevat, het volgende. De grootste zorg over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij verdriet hebben van en klem zitten in de scheiding van hun ouders. Zij hebben last van de strijd die partijen voeren. Partijen verliezen uit het oog wat belangrijk is voor hun kinderen. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk. Ten aanzien van de verzoeken van partijen adviseert de Raad om een volledig gelijkwaardige verdeling vast te stellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voelen zich bij beide ouders fijn. Één wisselmoment is voor hen het minst belastend. Een week-op-week-af regeling past daarbij.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geldt dat deze tussen de ouders verdeeld zou moeten worden. Op deze manier heeft niet een van de ouders een overhand ten aanzien van de ander. Bovendien is dit ook passend bij een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De stelling van de vrouw dat er op haar adres drie personen ingeschreven moeten staan is onjuist. Zij voldoet aan de voorwaarden als één kind bij haar is ingeschreven.
Wat betreft de school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] adviseert de Raad om deze niet te wijzigen. Het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belangrijk dat zij een neutrale plek hebben waar zij het fijn hebben. Tijdens de mondelinge behandeling geeft de Raad aan geen aanleiding te zien om van het schriftelijk advies uit het raadsrapport af te wijken.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
De rechtbank overweegt allereerst dat het vaststellen van het hoofdverblijf van de minderjarigen, het vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen over de minderjarigen en het verzoek van de vrouw ten aanzien van de inschrijving van de minderjarigen op een andere school, afzonderlijke geschillen tussen partijen in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening betreffen als bedoeld in artikel 1:253a, lid 1 BW. De rechtbank overweegt, gelet op het bepaalde in voormeld artikel, dat het belang van de minderjarigen centraal staat bij de beoordeling van de verzoeken.
5.3
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen partijen te beproeven. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat het partijen niet is gelukt om tot overeenstemming te komen over voorliggende kwesties. Gelet op de uiteen liggende visies van partijen is een vergelijk tussen hen niet mogelijk gebleken. Dit betekent dat de rechtbank op de verzoeken beslist.
5.4
In haar beoordeling zal de rechtbank eerst ingaan op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Vervolgens komt de kwestie rondom de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen aan bod en afgesloten wordt met de beoordeling of de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om de minderjarigen op een andere school in te schrijven.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.5
De rechtbank stelt vast dat er in het kader van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken sprake is van meerdere wisselingen. Evenals de Raad concludeert de rechtbank dat dit voor partijen, gelet op hun onderlinge verstandhouding, en voor de minderjarigen onrust met zich brengt. Tevens stelt de rechtbank vast dat de minderjarigen momenteel al nagenoeg evenveel tijd doorbrengen bij de vrouw als bij de man. De rechtbank staat zich voor de vraag gesteld of zij met een toewijzing van het verzoek van de man, een week-op-week-af regeling met het wisselmoment op dinsdag na school, kan zorgen voor de meeste rust voor eenieder.
5.6
De rechtbank antwoordt voormelde vraag bevestigend en volgt daarin het advies van de Raad. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij rust hebben. Meerdere wisselingen in de zorg- en contactregeling draagt daaraan niet bij. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook toewijzen. Daar waar de vrouw stelt dat een wijziging van de voorlopige verdeling gevolgen heeft voor de invulling van haar werk, onderbouwt zij dit niet. Gesteld nog gebleken is dat de vrouw haar werkzaamheden niet zo kan organiseren dat er sprake kan zijn van een week-op-week-af regeling. Dat de minderjarigen hierdoor eventueel vaker naar de kinderopvang zouden moeten, doet hier niet aan af. Ook dit valt te organiseren. Om de vrouw daar de gelegenheid voor te geven, zal de rechtbank bepalen dat de week-op-week-af regeling met een wisseling op dinsdag na school zal ingaan op
4 juni 2024. De rechtbank vertrouwt er op dat het partijen voor die tijd lukt om samen, eventueel met hulp van hun advocaten, dan wel de jeugdbeschermer, overeenstemming te bereiken of de minderjarigen na 4 juni 2024 eerst bij de vrouw of eerst bij de man een week verblijven.
5.7
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties heeft te gelden dat de vrouw hierin verzoekt een verdeling van vakanties en feestdagen te bepalen ‘in onderling overleg te regelen’. Om discussie tussen partijen te voorkomen zal de rechtbank bepalen dat de vakanties en feestdagen tussen partijen
bij helftewordt verdeeld. De rechtbank geeft partijen mee hierover nadere afspraken te maken in het kader van de ondertoezichtstelling en het opstellen van een ouderschapsplan.
Hoofdverblijfplaats
5.8
De minderjarigen zijn bij vonnis van 4 januari 2023 toevertrouwd aan de vrouw.
5.9
Nu de rechtbank het verzoek van de man om een week-op-week-af regeling te bepalen heeft toegewezen en er in dat kader sprake is van een gelijkwaardige verdeling, ziet de rechtbank aanleiding om het hoofdverblijf van de minderjarigen tussen partijen te verdelen, een en ander conform het advies van de Raad. Hiermee maakt de rechtbank een koppeling tussen de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De gelijkwaardigheid wordt hiermee doorgetrokken. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat gebleken is dat de woonsituatie van de vrouw daarmee niet in gevaar komt. De enkele stelling dat deze beslissing voor de vrouw financiële gevolgen heeft, maakt niet dat deze beslissing over het hoofdverblijf niet kan worden genomen. Naar aanleiding van de nieuwe uitgangspunten zullen nadere financiële afspraken moeten worden gemaakt. Om discussie tussen partijen te voorkomen welk kind bij welke ouder haar hoofdverblijfplaats heeft, zal de rechtbank hierover de knoop doorhakken. De rechtbank zal bepalen dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw en [minderjarige 2] bij de man.
5.1
Nu de rechtbank een beslissing neemt ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, kunnen partijen vanuit de wetenschap van een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen nadere financiële afspraken maken en een ouderschapsplan opstellen. Dit kan geschieden in het kader van de ondertoezichtstelling. Om de ouders hiervoor de gelegenheid te bieden, zal de kinderrechter de ingangsdatum van het hoofdverblijf van de minderjarigen koppelen aan de ingangsdatum van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, te weten 4 juni 2024.
Inschrijving school
5.11
De rechtbank ziet geen reden om de vrouw vervangende toestemming te verlenen om de minderjarigen in te schrijven op een nieuwe basisschool. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende noodzaak aangetoond voor het doorvoeren van een wijziging van school. Haar argument dat [school] dichterbij haar woning is gelegen, en een continue-rooster heeft, mag daarin niet doorslaggevend zijn. De minderjarigen ervaren op hun huidige school rust en stabiliteit. Zij hebben het fijn op school en geven aan dit niet te willen wijzigen. Het belang van de minderjarigen brengt met zich dat zij ingeschreven blijven op hun huidige basisschool, waar het goed met hen gaat. De rechtbank volgt hiermee eveneens het advies van de Raad.
Kinderalimentatie
5.12
Voorts dient er, gelet op de beslissing betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, nog een definitieve beslissing te komen ten aanzien van de kinderalimentatie. Zoals partijen bij de mondelinge behandeling is uitgelegd, zal de rechtbank de kwestie over de kinderalimentatie doorgeleiden naar de familiekamer van deze rechtbank. De zaak komt op de familierol voor het innemen van de schriftelijke standpunten. Het staat partijen vrij om, met de kennis van nu, alsnog te trachten overeenstemming met elkaar te bereiken. Immers, verschillende uitgangspunten staan inmiddels vast. De zaak kan dan eventueel door de familiekamer schriftelijk worden afgedaan.
Tot slot
5.13
De rechtbank geeft partijen nog mee dat het evident is dat de minderjarigen de dupe zijn van de strijd tussen hun ouders. Ouders beseffen onvoldoende dat zij de minderjarigen momenteel enorm belasten en dat zij daarmee in het geheel niet in het belang van de minderjarigen handelen, het tegendeel. Partijen hoeven geen vrienden van elkaar te zijn, maar zij dienen zich te beseffen dat zij gezamenlijk de verantwoordelijkheid hebben en blijven hebben voor hun twee kinderen. Zij blijven in die zin nog lang aan elkaar verbonden. De rechtbank spreekt de hoop voor de minderjarigen uit dat partijen in het kader van de ondertoezichtstelling een modus weten te vinden om samen het ouderschap uit te kunnen voeren. Hiervoor van belang is dat zij werken aan de oudercommunicatie, afspraken maken in een ouderschapsplan en laten zien dat zij in het nakomen van afspraken betrouwbaar kunnen zijn. Regievoering door de GI is hierin op dit moment noodzakelijk.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14
De rechtbank zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.15
Een en ander betekent dat de rechtbank de volgende beslissing neemt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] , geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2015 met ingang van 4 juni 2024 haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
6.2
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 2] , geboren te [plaats] op [geboortedag 2] 2017 met ingang van 4 juni 2024 haar hoofdverblijf heeft bij de man;
6.3
bepaalt dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 4 juni 2024 sprake zal zijn van een verdeling tussen de ouders bij helfte, inhoudende dat de minderjarigen gedurende een week bij de vrouw verblijven en vervolgens een week bij de man verblijven, waarbij het wisselmoment steeds zal plaatsvinden op een dinsdag na school, alsmede de helft van de vakanties, nader in onderling overleg te bepalen;
6.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
houdt de behandeling van de zaak inzake de definitieve kinderalimentatie aan (op de rol van het cluster familie van deze rechtbank) tot de PRO FORMA datum van
21 mei 2024
teneinde partijen in de gelegenheid te stellen voor het indienen van nadere schriftelijke standpunten;
6.6
wijst het meer of anders verzochte af;
6.7
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hamburger en in het openbaar uitgesproken op
19 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.