ECLI:NL:RBZWB:2024:2636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
RK 23-029338
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een auto in strafrechtelijk onderzoek

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die in deze zaak haar auto had verloren door een inbeslagname in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [belanghebbende]. Klaagster had verzocht om opheffing van het beslag, stellende dat er geen strafvorderlijk belang meer bestond om het beslag voort te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster niet aanwezig was bij de behandeling van het klaagschrift, maar dat zij wel behoorlijk was opgeroepen. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, heeft zich verzet tegen de opheffing van het beslag, onder verwijzing naar eerdere veroordelingen van [belanghebbende] voor Opiumwetfeiten en de waarschuwing die klaagster had ontvangen over mogelijke inbeslagname bij toekomstige overtredingen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende] eerder veroordeeld is voor strafbare feiten die verband houden met de Opiumwet en dat de auto van klaagster is gebruikt bij deze strafbare feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Klaagster is de rechthebbende van de auto, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende voorzorgmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat [belanghebbende] de auto kon gebruiken voor strafbare feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, waarmee het beslag op de auto gehandhaafd blijft. Deze beslissing is genomen in het belang van de strafvordering en in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer : 02-055491-24
raadkamernummer : 23-029338
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: klaagster.
Klaagster heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg, op het adres Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waaruit blijkt dat op 14 november 2023 onder klaagster in het strafvorderlijk onderzoek tegen [belanghebbende] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Opel, type Corsa en voorzien van het [kenteken] (hierna: de auto).
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 28 november 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 2 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. R.A.H. van Huijgevoort als gemachtigd raadsman.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv) [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster. Klaagster meent dat er geen strafvorderlijk belang bestaat om het beslag te laten voortduren. Onder [belanghebbende] is voormelde . auto van klaagster in beslag genomen. Klaagster is door het voortduren van het beslag ernstig onthand en wordt enorm bezwaard nu zij niet over het voertuig kan beschikken.
In raadkamer heeft de raadsman aangevuld dat in het proces-verbaal met nummer 24 wordt geconstateerd dat [belanghebbende] veroordeeld is voor handel in soft- en harddrugs. De raadsman vindt dit opmerkelijk, omdat deze veroordelingen niet op de justitiële documentatie van [belanghebbende] voorkomen. [belanghebbende] is enkel veroordeeld voor het aanwezig hebben van verdovende middelen, maar de inbeslagname is gegrond op het dealen van verdovende middelen. Nu [belanghebbende] niet eerder is veroordeeld voor het dealen van verdovende is het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter – later oordelend – de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Ook gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard. Klaagster ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De auto is € 5.000,- à € 6.000,- waard. Daarnaast heeft klaagster geen toestemming gegeven aan [belanghebbende] om gebruik te maken van de auto. Klaagster en [belanghebbende] liggen momenteel in scheiding.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. In februari 2023 is klaagster persoonlijk gewaarschuwd voor een inbeslagname bij een volgende constatering van het dealen van verdovende middelen. Het is hierbij niet relevant of [belanghebbende] is veroordeeld voor het delaen van verdovende middelen of het aanwezig hebben daarvan. Klaagster was op de hoogte van zijn activiteiten. De officier van justitie verzoekt het klaagschrift ongegrond te verklaren. Ten overvloede heeft de officier van justitie medegedeeld dat de auto inmiddels is verkocht. Indien het klaagschrift gegrond wordt verklaard rust het beslag op het geld dat de auto heeft opgebracht.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379 ( [link] ).
De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto. Blijkens de justitiële documentatie van [belanghebbende] is hij eerder veroordeeld voor Opiumwetfeiten en uit het proces-verbaal met nummer 24 volgt dat hij deze overtredingen heeft begaan met het voertuig van klaagster. Op 23 februari 2023 is klaagster dan ook gewaarschuwd door de politie dat bij een volgende constatering van het dealen van verdovende middelen vanuit de auto deze in beslag kan worden genomen. Op 14 november 2023 is opnieuw een verdenking van het overtreden van de Opiumwet gerezen tegen [belanghebbende] en is de auto in beslag genomen. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschcijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen.
Klaagster is de rechthebbende van de auto. De auto is in beslag genomen in het strafrechtelijk onderzoek tegen een ander dan klaagster, namelijk [belanghebbende] . Ondanks dat klaagster niet degene is tegen wie het strafrechtelijk onderzoek zich richt, is de rechtbank van oordeel dat het beslag dient voort te duren. Klaagster wist of had redelijkerwijs moeten vermoeden dat [belanghebbende] haar auto gebruikte bij het begaan van strafbare feiten. Dat klaagster geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van haar auto maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Klaagster heeft onvoldoende voorzorgmaatregelen genomen om te voorkomen dat [belanghebbende] over de auto kon beschikken. Van voorzorgmaatregelen is immers niet gebleken. Uit de kennisgeving van inbeslagname volgt zelfs dat klaagster zelden gebruik zou maken van de auto.
Daarnaast acht de rechtbank het voortduren van het beslag niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is niet gebleken van dusdanige omstandigheden die maken dat het belang van klaagster dient te prevaleren boven het belang van strafvordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 19 april 2024 genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klaagster binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).