ECLI:NL:RBZWB:2024:2644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/02/395119 / FA RK 22-888
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verloop hulpverlening en zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2024 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van een man en vrouw, met nevenvoorzieningen voor hun minderjarige kind. De man en vrouw, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben op 9 februari 2024 een mondelinge behandeling gehad, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen al de echtscheiding uitgesproken en de man als huurder van de woning aangewezen. De huidige beschikking betreft de zorgregeling en de kinderalimentatie voor hun kind, geboren in 2021.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw het niet eens konden worden over de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie. De man heeft verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij de vrouw te bepalen, wat door de vrouw werd gesteund. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat het belang van het kind niet tegen deze beslissing pleit. Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind eenmaal per veertien dagen in de even weken bij de man verblijft, en heeft zij de alimentatie vastgesteld op € 168 per maand, rekening houdend met de netto opvangkosten van het kind.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van beide partijen tot vaststelling van een bijdrage in hun levensonderhoud en de verdeling van de beperkte gemeenschap afgewezen, omdat deze verzoeken zijn ingetrokken. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Benjaddi, met mr. Hurkmans als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/395119 / FA RK 22-888
datum uitspraak: 2 april 2024
nadere beschikking over de echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Z. Gademan,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.V. van Campen.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 22 mei 2023 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Eindhoven, van
1 september 2023 met als bijlage het raadsrapport;
- de brief van mr. Gademan van 18 september 2023;
- de brief van mr. Van Campen van 18 september 2023;
- het op 11 december 2023 ontvangen gewijzigd verzoek van de man;
- de brief van mr. Gademan van 24 september 2024 tevens houdende een aanvullend verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Van Campen van 24 januari 2024 tevens houdende een aanvullend verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Gademan van 2 februari 2024 tevens houdende een wijzigingsverzoek met bijlagen.
1.2. De zaak is verder behandeld op de mondelinge behandeling van 9 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, hierna te noemen de Raad.
1.3. Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ontvangen een e-mailbericht van mr. Gademan van 12 maart 2024 en een e-mailbericht van 14 maart 2024. Deze stukken maken onderdeel uit van het procesdossier.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 22 mei 2023 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Verder is bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen aan [adres] [woonplaats 1] , en is voor recht verklaard dat de tijdens de huwelijkse periode door partijen opgebouwde ouderdomspensioenrechten niet verevend dan wel anderszins verrekend zullen worden. De overige verzoeken zijn aangehouden.
2.2.
Aan de rechtbank liggen nog de volgende verzoeken ter beoordeling voor:
Aan de zijde van de man
- bepaling dat de [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
- vaststelling van een door hem te bepalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] van € 156,= per maand;
-
primairbepaling dat partijen na de echtscheiding de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ter hand zullen nemen conform het door hen nog in het geding te brengen ouderschapsplan;
subsidiairvaststelling van een zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] :
 een weekend per veertien dagen (even weekenden) bij hem verblijft, waarbij hij [minderjarige] op vrijdagochtend om 08.00 uur ophaalt bij de vrouw. Als [minderjarige] naar school gaat, dan haalt hij [minderjarige] op vrijdag na schooltijd op van school. Op zondagmiddag om 16.00 uur haalt de vrouw [minderjarige] bij hem op. Na een vakantieperiode wordt het ritme van de even weekenden bij hem en de oneven weekenden bij de vrouw opgepakt;
 in de oneven jaren tijdens het Suikerfeest bij de vrouw en tijdens het Offerfeest bij hem is. In de even jaren is [minderjarige] tijdens het Suikerfeest bij hem en tijdens het Offerfeest bij de vrouw;
tijdens vakanties totdat [minderjarige] naar school gaat:
 in de zomervakantie (juni, juli of augustus) drie aaneengesloten weken bij iedere ouder verblijft, in overleg samen te bepalen;
 verspreid over de rest van het jaar drie losse weken bij iedere ouder verblijft, in overleg samen te bepalen;
tijdens vakanties vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat:
 tijdens de zomervakantie in de even jaren de eerste drie weken bij hem en de laatste drie weken bij de vrouw. In de oneven jaren de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij hem. De zomervakantie begint op de vrijdagmiddag uit school (degene die de eerste drie weken heeft, haalt [minderjarige] op uit school) en eindigt op de zondagavond in de laatste week van de zomervakantie (indien de man de laatste drie weken heeft, brengt hij [minderjarige] uiterlijk om 18.30 uur naar de vrouw). De wissel vindt plaats op de zaterdag in het vierde weekend van de vakantie om 16.00 uur;
 tijdens de herfstvakantie in de even jaren bij hem (zowel op de doordeweekse dagen als in het “eigen weekend” van de man). In de oneven jaren bij de vrouw (zowel op de doordeweekse dagen als in het “eigen weekend” van de vrouw);
 tijdens de krokusvakantie in de even jaren bij de vrouw (zowel op de doordeweekse dagen als in het “eigen weekend” van de vrouw). In de oneven jaren bij hem (zowel op de doordeweekse dagen als in het “eigen weekend” van de man);
 tijdens de meivakantie in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij hem. In de oneven jaren de eerste week bij hem en de tweede week bij de vrouw. De meivakantie begint op de vrijdagmiddag uit school (degene die de eerste week heeft, haalt [minderjarige] op uit school) en eindigt op de zondagavond in de laatste week van de meivakantie (indien de man de laatste week heeft, brengt hij [minderjarige] uiterlijk om 18.30 uur terug naar de vrouw). De wissel vindt plaats op de zaterdag in het middelste weekend om 16.00 uur);
 tijdens de kerstvakantie in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij hem. In de oneven jaren de eerste week bij hem en de tweede week bij de vrouw. De kerstvakantie begint op de vrijdagmiddag uit school (degene die de eerste week heeft, haalt [minderjarige] op uit school) en eindigt op de zondagavond in de laatste week van de meivakantie (indien de man de laatste week heeft, brengt hij [minderjarige] uiterlijk om 18.30 uur terug naar de vrouw). De wissel vindt plaats op de zaterdag in het middelste weekend om 16.00 uur).
Aan de zijde van de vrouw
- vaststelling van een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] , inhoudende dat [minderjarige] bij hem verblijft:
tot aan de start van de basisschool in september 2025:
 eenmaal per veertien dagen in de even weken van vrijdagochtend 08.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur;
 in mei 2024 in een nader overeen te komen week buiten de Nederlandse schoolvakanties van vrijdagochtend 08.00 uur tot woensdag 17.00 uur;
 in de zomervakantie 2024 in een in overleg overeen te komen aaneengesloten periode van tien dagen buiten de Nederlandse schoolvakanties;
 in december 2024 in een nader overeen te komen week buiten de Nederlandse schoolvakanties van vrijdagochtend 08.00 uur tot woensdag 17.00 uur;
 in mei 2025 in een nader overeen te komen week buiten de Nederlandse schoolvakanties van vrijdagochtend 08.00 uur tot woensdag 17.00 uur;
 in de zomervakantie 2025 in een in overleg overeen te komen aaneengesloten periode van veertien dagen buiten de Nederlandse schoolvakanties;
vanaf start basisschool in september 2025:
 eenmaal per veertien dagen in de even weken van vrijdag na school tot zondagmiddag 17.00 uur;
 in de herfstvakantie in de oneven jaren van vrijdagmiddag na school tot de volgende vrijdag 17.00 uur;
 in de kerstvakantie in de even jaren gedurende de eerste week van vrijdagmiddag na school tot de volgende vrijdag 17.00 uur en in de oneven jaren in de tweede week van vrijdag 17.00 uur tot de volgende vrijdag om 17.00 uur;
 in de voorjaarsvakantie in de even jaren van vrijdagmiddag na school tot de volgende vrijdag 17.00 uur;
 in de meivakantie in de oneven jaren gedurende de eerste week van vrijdagmiddag na school tot de volgende vrijdag 17.00 uur en in de even jaren in de tweede week van vrijdag 17.00 uur tot de volgende vrijdag om 17.00 uur;
 in de zomervakantie 2026 in de eerste week en de laatste twee weken, waarbij het wisselmoment steeds plaatsvindt op 17.00 uur;
 in de zomervakantie 2027 in de eerste twee weken en de laatste week, waarbij het wisselmoment steeds plaatsvindt op 17.00 uur;
 vanaf de zomervakantie 2028 gedurende drie aaneengesloten weken, in onderling overleg overeen te komen, waarbij het wisselmoment steeds plaatsvindt op 17.00 uur;
 de man haalt en brengt [minderjarige] ;
 tijdens het Suikerfeest in de oneven jaren en het Offerfeest in de even jaren, waarbij geldt dat:
o indien de dag vóór het feest uiterlijk 17.00 uur bekend is gemaakt dat het Suikerfeest/Offerfeest de volgende dag is, [minderjarige] na het eten bij de vrouw wordt opgehaald door de man;
o als er na 17.00 uur nog geen nieuws is of het de volgende dag feest is, vindt op de dag van het feest de overdracht van [minderjarige] van de vrouw naar de man plaats op een nader overeen te komen locatie halverwege tussen de woonplaats van partijen en wel om 09.00 uur;
o op de dag van het feest vindt de overdracht van [minderjarige] van de man aan de vrouw plaats op een nader overeen te komen locatie halverwege tussen de woonplaats van partijen en wel om 18.00 uur;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] van
€ 461,= per maand met ingang van de datum van de beschikking.
Hoofdverblijf
2.3.
De man verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw te bepalen. De vrouw stemt in met dit verzoek.
2.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de man als onweersproken en op de wet gegrond toe, omdat ook niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.
Zorgregeling
2.5.
De man verzoekt primair te bepalen dat partijen na de echtscheiding de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ter hand zullen nemen conform het door hen nog in het geding te brengen ouderschapsplan. Subsidiair verzoekt de man om vaststelling van een zorgregeling.
2.6.
De vrouw verzoekt om vaststelling van een zorgregeling.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat het partijen niet is gelukt om te komen tot een ouderschapsplan. Zij verschillen van mening over de invulling van de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie.
Dit maakt dat de rechtbank het primaire verzoek van de man afwijst en toekomt aan de beoordeling van de verzoeken tot vaststelling van een zorgregeling.
2.8.
Bij beschikking van 4 april 2022 heeft de rechtbank partijen doorverwezen in het kader van het Uniform Hulpaanbod. Uit het op 21 februari 2023 ingediende verslag van de zorgaanbieder blijkt dat de doelen gedeeltelijk zijn behaald. Dit heeft de zorgaanbieder ook bij de Raad gemeld. Naar aanleiding van deze terugmelding heeft de Raad aangegeven dat zij een verkort onderzoek zullen instellen.
2.9.
Op 1 september 2023 heeft de Raad het onderzoeksrapport bij de rechtbank ingediend. Uit dit rapport blijkt dat er weinig zorgen zijn over [minderjarige] . Hij heeft een onbelast contact met beide ouders en er zijn geen zorgen vanuit de ouders over de veiligheid van [minderjarige] bij de andere ouder. Voor ouders is het helpend als er een exacte verdeling van de zorg- en opvoedtaken wordt vastgesteld. In de optiek van de Raad hoeft daarin geen verschil te worden gemaakt in de periode dat [minderjarige] nog niet naar school gaat en de periode dat hij naar school zal gaan. De Raad heeft een gedetailleerd advies gegeven over de invulling van de zorgregeling en beide partijen hebben op dit advies gereageerd.
2.10.
Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitvoerig stil gestaan bij de verzoeken van partijen en de onderbouwing daarvan. Ook is de mondelinge behandeling geschorst om partijen de mogelijkheid te bieden om met elkaar in gesprek te gaan en te bekijken of tot afspraken kon worden gekomen. Uiteindelijk zijn partijen erin geslaagd om voor het merendeel afspraken te maken over de invulling van de zorgregeling. Partijen hebben afgesproken dat [minderjarige] volgens de reguliere zorgregeling eenmaal per veertien dagen in de even weken van vrijdagochtend 08.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de man is.
2.11.
Voor de verdeling van vakanties en feestdagen hebben zij de volgende afspraken gemaakt:
Voor de periode dat [minderjarige] nog niet naar school gaat:
- in de maand mei 2024 is [minderjarige] van vrijdagochtend 08.00 tot woensdagmiddag 17.00 uur bij de man, waarbij de vrijdagochtend valt in een even week;
- tijdens de zomerperiode 2024 is hij tien aaneengesloten dagen bij de man. Partijen spreken samen af wanneer dit zal zijn en zij houden dan rekening met het weekend waarin [minderjarige] bij de vrouw is;
- in de maand december 2024 is [minderjarige] zeven aaneengesloten dagen (van vrijdag tot vrijdag) bij de man, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze periode plaatsvindt eind december in een even week;
- in de maand februari 2025 is [minderjarige] zeven aaneengesloten dagen (van vrijdag tot vrijdag) bij de man, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze periode plaatsvindt eind februari in een even week;
- in de maand mei 2025 is [minderjarige] zeven aaneengesloten dagen (van vrijdag tot vrijdag) bij de man, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze periode plaatsvindt in een even week;
- in de zomerperiode 2025 is [minderjarige] veertien aaneengesloten dagen van vrijdag tot vrijdag bij de man, in onderling overleg te bepalen.
2.12.
Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat geldt de volgende vakantieverdeling:
- tijdens de herfstvakantie is [minderjarige] in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- tijdens de kerstvakantie is [minderjarige] in de oneven jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man. In de even jaren is [minderjarige] de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw;
- tijdens de krokus/carnavalsvakantie is [minderjarige] in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- tijdens de meivakantie is [minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw. In de oneven jaren is [minderjarige] de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
- tijdens de zomervakantie
2028is [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij ieder van partijen, in onderling overleg te bepalen;
- het begintijdstip van de vakanties is op vrijdag of zondag, afhankelijk van wiens weekend het is.
2.13.
Partijen hebben aan de rechtbank gevraagd om een beslissing te nemen over het halen en brengen van [minderjarige] , de verdeling van de zomervakanties in 2026 en 2027 en de begintijd van het contactmoment tijdens het Offer- en Suikerfeest. De rechtbank overweegt als volgt.
Halen en brengen
2.14.
De vrouw wil dat de man het halen en brengen van [minderjarige] voor zijn rekening neemt. Naast haar drukke baan heeft zij het grootste gedeelte van de zorg over [minderjarige] . Daarnaast zorgt zij inmiddels voor haar moeder. Verder is autorijden een belasting voor haar, omdat zij een slijmbeursontsteking in haar schouder heeft. De vrouw merkt ook nog op dat de man een auto van de zaak rijdt, waardoor het hem geen extra geld kost om [minderjarige] op te halen.
2.15.
De man vindt het redelijk om het halen en brengen te verdelen. De vrouw heeft ervoor gekozen om na het uiteen gaan, met [minderjarige] in [woonplaats 2] te gaan wonen. Hierdoor is er een grote reisafstand ontstaan. Ook de man heeft gezondheidsklachten (nekhernia), waardoor hij het autorijden moet beperken. Verder maakt hij wel degelijk extra kosten op de momenten dat hij [minderjarige] komt halen en brengen, omdat hij per jaar maximaal 10.000 kilometer privé mag rijden. Alle kilometers daarboven komen voor zijn eigen rekening.
2.16.
De rechtbank overweegt dat het halen en brengen van [minderjarige] een gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen is. De argumenten van de vrouw vindt de rechtbank niet zo zwaarwegend om van dit uitgangspunt af te wijken. Partijen hebben namelijk allebei een baan en gezondheidsklachten. Verder heeft de vrouw voor het eerst ter zitting aangegeven dat zij de zorg heeft over haar moeder. Voor de rechtbank is niet duidelijk geworden waaruit deze zorg bestaat en hoeveel tijd daarmee gepaard gaat. Gelet op het bovenstaande bepaalt de rechtbank dat de man [minderjarige] ophaalt bij de vrouw en dat de vrouw [minderjarige] vervolgens ophaalt bij de man. Deze regeling geldt zowel voor de reguliere zorgregeling als voor vakanties en feestdagen, tenzij partijen hierover andere afspraken hebben gemaakt.
Offer- en Suikerfeest
2.17.
Op de mondelinge behandeling heeft de man grotendeels ingestemd met het verzoek van de vrouw over de verdeling van het Suikerfeest en Offerfeest en de door haar gestelde voorwaarden, zoals geformuleerd in haar brief van 24 januari 2024. Het discussiepunt tussen partijen ziet op het tijdstip waarop duidelijk moet zijn wanneer het Suikerfeest en Offerfeest worden gevierd de daaraan gekoppelde vraag of de overdracht van [minderjarige] een dag voorafgaand aan het feest plaatsvindt of op de dag van het feest. De rechtbank ziet aanleiding dit tijdstip op 17.00 uur te bepalen, conform het verzoek van de vrouw.
Zomervakantie 2026 en 2027
2.18.
De rechtbank bepaalt dat [minderjarige] tijdens de zomervakantie van 2026 en 2027 drie aaneengesloten weken bij de man verblijft.
De man heeft onbetwist gesteld dat het vanwege zijn werk voor hem moeilijk is om de zomervakantie in verschillende periodes ‘op te knippen’. Verder wordt [minderjarige] in juli 2026 vijf jaar. Het is de rechtbank niet gebleken dat het vanwege zijn leeftijd niet verantwoord zou zijn om hem drie aaneengesloten weken bij de man te laten verblijven. De rechtbank volgt hiermee het verzoek van de man.
Kinderalimentatie
2.19.
Beide partijen verzoeken vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige] .
2.20.
Bij het bepalen van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van [minderjarige] en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
2.21.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het er over eens geworden dat voor de ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie kan worden uitgegaan van de datum van deze beschikking.
Behoefte van [minderjarige]
2.22.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Het uitgangspunt bij het becijferen van deze behoefte is het netto gezinsinkomen van partijen. Om dit netto gezinsinkomen te berekenen sluit de rechtbank aan bij de inkomens van partijen in het laatste volledige jaar dat zij nog samen waren.
2.23.
Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van [minderjarige] in 2022 € 830,= per maand bedroeg. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt deze behoefte nu
€ 911,= per maand. Partijen verschillen van mening of de behoefte van [minderjarige] moet worden verhoogd met de netto opvangkosten.
2.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de genoemde aanbevelingen kan met kosten kinderopvang in verband met de verwerving van inkomsten rekening worden gehouden. Vast staat dat de vrouw gebruik moet maken van de kinderopvang om haar werk te doen. De vraag is of de kosten kinderopvang dermate hoog zijn dat zij deze niet kan betalen uit de standaardbedragen in de tabel, waardoor deze kosten daadwerkelijk op het inkomen drukken. In de procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen stond de hoogte van de kinderopvangkosten nog niet vast. De voorzieningenrechter heeft deze begroot tussen de € 100,= en € 200,= per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nu onbetwist gesteld dat de netto opvangkosten € 259,= per maand zijn. Deze opvangkosten bedragen 28% van de totale behoefte van [minderjarige] en zijn naar het oordeel van de rechtbank als hoog aan te merken in verhouding tot de basisbehoefte van [minderjarige] . De rechtbank zal de basisbehoefte van [minderjarige] dan ook verhogen met deze netto kinderopvangkosten, zodat de uiteindelijke behoefte € 1.170,= per maand bedraagt.
2.25.
Vervolgens moet worden berekend wat het aandeel van partijen is in de behoefte van [minderjarige] . Dit wordt ook de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De rechtbank sluit daarvoor aan bij ieders huidig netto inkomen. De draagkracht van partijen wordt daarna vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in de eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht van de man
2.26.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen moet worden uitgegaan bij het berekenen van de draagkracht van de man.
2.27.
Vast staat dat de man sinds 1 oktober 2023 als hoofdmonteur werkzaam is bij [bedrijf 1] B.V. en een bruto basissalaris ontvangt van € 4.750,= per maand. De man sluit bij de berekening van zijn draagkracht bij dit inkomen aan. De man geeft aan dat hij bij zijn huidige werkgever een minder fysiek belastende baan zonder storingsdiensten en overwerk. Deze keuze heeft de man gemaakt, omdat hij een nekhernia heeft. Verder stelt de man dat rekening moet worden gehouden met zijn ouderschapsverlof van acht uur per week. De ene week heeft hij op vrijdag de zorg voor [minderjarige] en in de andere week is ouderschapsverlof opgenomen om medische redenen.
2.28.
De vrouw geeft primair aan dat sprake is van vrijwillig inkomensverlies en dat dit voor herstel vatbaar is. Uit de ingediende berekeningen blijkt dat het netto inkomen van de man drastisch is gedaald. Subsidiair stelt de vrouw dat uitgegaan moet worden van het feitelijke basisinkomen van de man, maar dat ook rekening moet worden gehouden met vergoedingen uit storingsdiensten en overwerk. Deze vergoedingen horen namelijk bij de functie van de man als hoofdmonteur.
2.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Als productie 4 bij het verzoekschrift heeft de man loonstroken ingediend over de periode dat hij nog werkzaam was bij [bedrijf 2] B.V. Uit deze loonstroken volgt dat de man een gemiddeld bruto maandinkomen ontving van afgerond € 4.361,=. Dit is inclusief overwerk- en storingsvergoedingen. Bij zijn huidige werkgever, [bedrijf 1] B.V., ontvangt de man een bruto maandinkomen van € 4.750,=. Dit blijkt uit de als productie 11 bij brief van 24 januari 2024 ingediende loonstroken. Op basis van de ingediende loonstroken constateert de rechtbank dat van inkomensverlies geen sprake is. Het bruto inkomen inclusief overwerk- en storingsvergoeding is zelfs lager dan het huidige inkomen van de man. Dit leidt ertoe dat de rechtbank voorbij gaat aan het primaire standpunt van de vrouw dat sprake is van vrijwillig inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is en aansluit bij het feitelijke inkomen van de man. De rechtbank houdt geen rekening met een overwerk- en storingsvergoeding. De man heeft gemotiveerd betwist dat hij deze ontvangt en ook in de ingediende recente loonstroken komen deze looncomponenten niet terug.
Voor wat betreft het ouderschapsverlof ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met één dag per twee weken. Vast staat dat de man eenmaal per veertien dagen op vrijdag de zorg voor [minderjarige] heeft en dan niet werkt. In de andere week gebruikt de man het ouderschapsverlof om medische redenen, maar hiervoor is ouderschapsverlof niet bedoeld. Daarom houdt de rechtbank hier geen rekening mee.
2.30.
Als productie 17 heeft de man een berekening ingediend met daarin bovenstaande uitgangspunten. De rechtbank zal bij deze berekening aansluiten. Hieruit volgt een netto inkomen van € 3.218,= per maand en een op basis van de formule becijferde draagkracht van € 668,= per maand.
Draagkracht van de vrouw
2.31.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het er over eens gebleken dat de draagkracht van de vrouw € 1.027,= per maand bedraagt.
Draagkrachtvergelijking
2.32.
Wanneer partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan berekent de rechtbank wie welk deel van deze kosten voor zijn rekening moet nemen. Dit wordt ook een ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Partijen hebben samen genoeg draagkracht (€ 1.695,=) om in de volledige behoefte van [minderjarige] (€ 1.170,=) te voorzien. De berekening luidt dan als volgt:
het aandeel van de man bedraagt: € 668,= / € 1.695,= x € 1.170,= = € 461,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 1.027,= / € 1.695,= x € 1.170,= = € 709,=
Zorgkorting
2.33.
Ten slotte ontvangt de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op de door hem te betalen bijdrage. Deze ouder neemt al een deel van de kosten van een kind voor zijn rekening op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
2.34.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de vast te stellen zorgregeling wordt een zorgkorting gehanteerd van 25%, zijnde afgerond € 293,= per maand. Dit betekent dat de man een bedrag van (€ 461,= - € 293,= =) € 168,= per maand moet betalen aan de vrouw in de kosten van [minderjarige] met ingang van de datum van deze beschikking. De rechtbank wijst de verzoeken in zoverre toe.
Overige verzoeken
2.35.
De verzoeken van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud en de verdeling van de beperkte gemeenschap heeft zij op de mondelinge behandeling ingetrokken. Ook de man heeft zijn (voorwaardelijke) verzoeken omtrent de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, vervangende toestemming voor het aanvragen van een ID-kaart en de verdeling ingetrokken. Deze verzoeken kan de rechtbank dan ook niet meer inhoudelijk beoordelen en wijst af.
Proceskosten
2.36.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
3.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] in het kader van de zorgregeling gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per veertien dagen in de even weken van vrijdagochtend 08.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede op de wijze zoals overwogen in rechtsoverwegingen 2.11., 2.12., 2.16., tot en met 2.18.;
3.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voldoet een bedrag van € 168,= (honderdachtenzestig euro) per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
3.5.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.