ECLI:NL:RBZWB:2024:2645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/02/413588 / FA RK 23-4165
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot hoofdverblijf en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2000 in de gemeente Roosendaal zijn getrouwd. De vrouw verzocht om echtscheiding en om het hoofdverblijf van hun minderjarige zoon bij haar te bepalen, evenals een bijdrage in de kosten van de zoon. De man verzocht om het hoofdverblijf van de zoon bij hem te bepalen en om een zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de leeftijd van de zoon (bijna achttien jaar), het hoofdverblijf bij de vrouw kan worden bepaald. De man’s verzoek om een zorgregeling werd afgewezen, omdat de zoon zelf in staat is om zijn contact met beide ouders te regelen. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de man € 129 per maand moet betalen aan de vrouw. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij de vrouw de onroerende zaak in [land 2] toebedeeld kreeg. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/413588 / FA RK 23-4165
datum uitspraak: 2 april 2024
beschikking over de echtscheiding en nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] , [land 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.J.R. Albicher.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 6 september 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het op 29 november 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het op 18 december 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw;
- het op 23 februari 2024 ontvangen aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de man.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 5 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Langenberg met toestemming van de rechtbank de jaaropgaaf van de vrouw over 2023 ingediend. Dit processtuk maakt onderdeel uit van het procesdossier.
1.4. De minderjarige zoon van partijen, [minderjarige] , is gelet op zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een kindgesprek. Hiervan heeft [minderjarige] gebruik gemaakt en hij heeft op 4 maart 2024 een gesprek gehad met de kinderrechter.
2. De feiten
Op grond van de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2000 in de gemeente Roosendaal met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen;
- tijdens hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. Van deze kinderen is nu nog minderjarig:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt nu, samengevat:
- echtscheiding;
- bepaling dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij haar;
- voorwaardelijk, voor zover vereist, aan haar vervangende toestemming te verlenen om samen met [minderjarige] naar [woonplaats 1] , [land 1] , te verhuizen;
- vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige] van € 335,= per maand;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap dan wel de huwelijksgemeenschap te verdelen op de wijze zoals geformuleerd onder randnummers 12 tot en met 17 en de man te gebieden hieraan zijn medewerking te verlenen binnen twee weken na de datum van echtscheiding.
De man verzoekt, samengevat:
-
primairbepaling dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij hem;
subsidiairvaststelling van een zorgregeling tussen hem en [minderjarige] ;
- voorwaardelijk, indien hij moet bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw, bepaling dat hij moet bijdragen in deze kosten van de vrouw tot [geboortedag] 2026;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen op de wijze zoals vermeld in randnummers 29 tot en met 38 van het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- veroordeling van de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 21.300,= over de RentePlus [rekeningnummer 1] , althans het bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, te verhogen met de wettelijke rente daarover op grond van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf de datum van de te wijzen beschikking, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag van algehele betaling;
- bevel aan de vrouw om een aaneengesloten reeks bankafschriften in te dienen van de RentePlus [rekeningnummer 1] over de periode van 1 januari 2022 tot en met heden, althans over een door de rechtbank in goede justitie te bepalen periode, dit binnen twee weken na de door de rechtbank te wijzen (tussen)beschikking en hem daarna de gelegenheid te geven zijn verzoek over de verdeling van de saldi nader te specificeren, althans zijn eerdere verzoek op dit punt te wijzigen, althans een beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
- bevel aan de vrouw om een aaneengesloten reeks bankafschriften in te dienen over alle overige op haar naam staande bankrekeningen waaronder in ieder geval, maar niet beperkt tot de volgende rekeningen:
  • ABN AMRO Privérekening met Rood Staan [rekeningnummer 2] ;
  • Belgische bankrekening bij Crelan;
  • GODO spaarrekening met [rekeningnummer 3] op naam van de vrouw,
over een periode van zes maanden voor 6 september 2023 tot heden, althans over een periode als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, dit binnen twee weken na de door de rechtbank te wijzen (tussen)beschikking, en hem daarna de gelegenheid te geven zijn verzoek over de verdeling van de saldi nader te specificeren, althans een beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten. In dit ouderschapsplan staan afspraken over de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het ouderschapsplan is in de wet geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Als het ouderschapsplan ontbreekt heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden ingediend (lid 6).
4.2.
De vrouw heeft geen ouderschapsplan overeenkomstig bovenstaand artikel ingediend. De rechtbank zal daarom eerst moeten toetsen of zij de vrouw kan ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding. Uit de stukken volgt dat partijen van mening verschillen over het hoofdverblijf van [minderjarige] , de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan in te dienen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vrouw ontvangt in haar verzoek tot echtscheiding.
Echtscheiding
4.3.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk tussen hen duurzaam is ontwricht. De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet betwist en staat daarmee in rechte vast. Gelet daarop kan en zal het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond worden toegewezen.
Hoofdverblijf en vervangende toestemming verhuizing
4.5.
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. Ook verzoekt zij voorwaardelijk aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats 1] , [land 1] . Zij is inmiddels naar [woonplaats 1] verhuisd en [minderjarige] staat sinds 2023 bij haar ingeschreven. Uit praktisch oogpunt stelt de vrouw voor om de inschrijving niet te veranderen. Verder is [minderjarige] meer tijd bij haar, zodat het ook logisch is dat hij zijn hoofdverblijf heeft bij haar.
4.6.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Het leven van [minderjarige] speelt zich af in [woonplaats 2] ; hij gaat daar naar school, zit daar op voetbal en ook zijn vrienden wonen in [woonplaats 2] en omgeving. Na het afronden van zijn middelbare school wil [minderjarige] naar de [academie] in [plaats 1] . De aanvliegroute vanuit [woonplaats 2] is gunstiger dan vanuit [woonplaats 1] . Verder geeft de man aan dat de vrouw zonder zijn toestemming met [minderjarige] is verhuisd naar [woonplaats 1] .
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Het hoofdverblijf is het adres van de ouder bij wie kinderen staan ingeschreven. Over het algemeen staan kinderen ingeschreven bij de ouder die ook het merendeel van de zorg op zich neemt. Uit het gesprek met [minderjarige] en de toelichting van partijen op de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] ongeveer even vaak bij zijn moeder als bij zijn vader is. Hierin kan dus geen argument worden gevonden om het hoofdverblijf bij een van partijen te bepalen. Sinds vorig jaar staat [minderjarige] ingeschreven op het adres van zijn moeder in [woonplaats 1] . Voor deze verhuizing had de vrouw toestemming moeten vragen aan de man, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft dit ook aan de vrouw voorgehouden. Echter, het is niet gebleken dat de inschrijving van [minderjarige] bij de vrouw problemen oplevert. Het contact met de man loopt goed en het (sociale) leven van [minderjarige] in [woonplaats 2] loopt door, ook al woont hij deels in [woonplaats 1] . Dit betwist de man ook niet. Gelet op het bovenstaande en het gegeven dat [minderjarige] komende augustus de leeftijd van achttien jaar bereikt, zal de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepalen. Het primaire verzoek van de man wordt afgewezen. Nu het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw wordt bepaald, wordt niet meer toegekomen aan de beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming verhuizing. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Zorgregeling
4.8.
Gelet op de beslissing van de rechtbank over het hoofdverblijf, komt zij toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de man. De man verzoekt een regeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] in een periode van veertien dagen één week bij hem en één week bij de vrouw verblijft. Ook verzoekt hij te bepalen dat [minderjarige] gedurende de helft van vakanties en feestdagen bij hem is. Deze regeling vindt de man in het belang van [minderjarige] . Op de mondelinge behandeling heeft hij aangegeven dat het [minderjarige] vrij staat naar de vrouw toe te gaan in de week dat hij bij hem is. [minderjarige] heeft hierin een stem.
4.9.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] wil zij hem de keuze geven. De regeling waaraan partijen nu uitvoering geven kan ook in stand blijven.
4.10.
Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen stil gestaan bij het gesprek dat zij heeft gehad met [minderjarige] . Zoals overwogen gaf hij aan dat hij op dit moment ongeveer even vaak bij zijn moeder als bij zijn vader is. Hij past dit in rondom zijn activiteiten, zoals voetbal, zangles en afspreken met vrienden. Deze invulling van de zorgregeling vindt [minderjarige] fijn. Hij heeft niet het gevoel dat moet worden vastgelegd waar hij op welk moment is. De rechtbank ziet een jongen van bijna achttien jaar met een duidelijke en goed overwogen mening. [minderjarige] heeft voor zichzelf een manier gevonden hoe hij het contact met zijn ouders vorm geeft. Ook heeft de rechtbank de indruk dat partijen [minderjarige] hierin de ruimte geven die hij nodig heeft en hem hierin steunen. Alles in overweging nemend ziet de rechtbank voor [minderjarige] geen belang bij het vaststellen van een vastomlijnde zorgregeling. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat [minderjarige] in staat is om zelf invulling te blijven geven aan het contact met zijn ouders en dat partijen hem deze ruimte ook blijven geven. De rechtbank wijst het verzoek van de man af.
Kinderalimentatie
4.11.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige] van € 335,= per maand. De man voert gemotiveerd verweer.
4.12.
Bij het bepalen van de behoefte aan kinderalimentatie en de financiële draagkracht om die te voldoen, hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn opgenomen in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.13.
Partijen zijn het er over eens dat als ingangsdatum voor de te betalen kinderalimentatie geldt de datum van deze beschikking.
Behoefte van [minderjarige]
4.14.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Het uitgangspunt bij het becijferen van deze behoefte is het netto gezinsinkomen van partijen. Om dit netto gezinsinkomen te berekenen sluit de rechtbank aan bij de inkomens van partijen in het laatste volledige jaar dat zij nog samen waren.
4.15.
Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van [minderjarige] in 2023 € 711,= per maand bedroeg. Deze behoefte is gebaseerd op een netto gezinsinkomen van € 5.384,= per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van [minderjarige] nu afgerond € 755,= per maand.
4.16.
Vervolgens moet worden berekend wat het aandeel van partijen is in de behoefte van [minderjarige] . Dit wordt ook de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. De rechtbank sluit daarvoor aan bij ieders huidige netto inkomen. De draagkracht van partijen wordt daarna vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht van de man
4.17.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw ingestemd met de berekening van de man. Uit deze berekening volgt een netto inkomen van € 3.333,= per maand. Op basis van de formule bedraagt de draagkracht van de man € 744,= per maand.
Draagkracht van de vrouw
4.18.
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw zijn partijen het er over eens dat wordt aangesloten bij de ingediende jaaropgaaf 2023. Hieruit volgt een bruto jaarinkomen van € 39.072,=. Verder houdt de rechtbank rekening met een kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop, omdat [minderjarige] zijn hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw.
4.19.
Verder heeft de man zijn standpunt over ontvangen huurinkomsten van de vrouw niet langer gehandhaafd, zodat de rechtbank hiermee ook geen rekening houdt.
4.20.
Op basis van bovenstaande gegevens bedraagt het netto inkomen van de vrouw € 3.214,= per maand. Dit volgt ook uit bijgevoegde berekening. Op basis van de formule bedraagt de draagkracht van de vrouw € 686,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.21.
Wanneer partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan berekent de rechtbank wie welk deel van deze kosten voor zijn rekening moet nemen. Dit wordt ook een ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Partijen hebben samen genoeg draagkracht (€ 1.430,=) om in de volledige behoefte van [minderjarige] te voorzien. De berekening luidt dan als volgt:
het aandeel van de man bedraagt: € 744,= / € 1.430,= x € 755,= = € 393,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 686,= / € 1.430,= x € 755,= = € 362,=.
Zorgkorting
4.22.
Ten slotte ontvangt de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op de door hem te betalen bijdrage. Deze ouder neemt al een deel van de kosten van een kind voor zijn rekening op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
4.23.
Partijen zijn het er over eens dat de man recht heeft op een zorgkorting van 35% van de behoefte, te weten afgerond € 264,= per maand. Dit betekent dat de man een bedrag van
(€ 393,= - € 264,= =) € 129,= per maand moet betalen aan de vrouw in de kosten van [minderjarige] . De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw in zoverre toe.
Verdeling van de huwelijksgemeenschap
4.24.
Gelet op de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling verzoeken partijen allebei de wijze van verdeling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap te gelasten.
4.25.
Partijen zijn getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen. Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de gemeenschap wordt uitgegaan van de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, zijnde
6 september 2023. Voor de peildatum voor het bepalen van de waarde van de bestanddelen van de gemeenschap wordt aangeknoopt bij een datum die zo dicht mogelijk ligt bij het moment van verdeling, in dit geval de datum van deze beschikking. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.26.
Tot de (ontbonden) huwelijksgemeenschap behoorden op de peildatum, volgens de opgave van partijen, de volgende bestanddelen:
a. de woning aan [adres 1] [woonplaats 2] ;
b. de op de woning gevestigde hypotheek bij Florius (met [nummer 1] en [nummer 2] );
c. een spaarverzekering (met [nummer 3] );
d. de onroerende zaak aan [adres 2] te [land 2] ;
e. de inboedelgoederen;
f. een tweetal auto’s en een motorfiets;
g. de saldi op diverse bankrekeningen.
Verder verzoekt de man om de vrouw te bevelen een aantal stukken in te dienen. Hiermee hangt samen het standpunt van de man dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van € 42.600,=. Deze onderwerpen bespreekt de rechtbank onder sub h.
4.27.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw de onroerende zaak aan [adres 3] te [plaats 2] , [land 2] , onder uitsluiting heeft verkregen en daarmee buiten de verdeling van de huwelijksgemeenschap valt.
a., b. en c. de woning aan [adres 1] te [woonplaats 2] , de hypothecaire geldlening en de spaarverzekering
4.28.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij uiterlijk op [geboortedag] 2024 gezamenlijk opdracht aan [makelaar] zullen geven tot verkoop van de woning aan derde(n). Partijen zijn daarbij overeengekomen dat zij in overleg met de makelaar de vraag- en laatprijs van de woning bepalen.
4.29.
Verder zijn partijen het er over eens dat aan ieder van hen na verkoop toekomt de helft van de overwaarde. Bij de berekening van deze overwaarde wordt uitgegaan van de feitelijke verkoopprijs van de woning. Op deze feitelijke verkoopprijs strekt in mindering de restschuld van de hypotheek op de datum van overdracht en levering van de woning aan derde(n). De opgebouwde waarde van de spaarverzekering wordt gebruikt om de hypotheek mee af te lossen.
4.30.
Over de makelaars- en notariskosten hebben partijen afgesproken dat deze worden voldaan uit de overwaarde.
4.31.
Bij de bespreking van de verdeling van de echtelijke woning is ook aan de orde gekomen de betaling van de eigenaarslasten van de woning. Op dit moment woont de man in de woning en voldoet hij deze lasten. Partijen hebben afgesproken dat de man de woning mag blijven bewonen tot aan verkoop. Ook zal hij de eigenaarslasten blijven voldoen zonder verdere verrekening met de vrouw.
4.32.
Nu partijen volledige overeenstemming hebben bereikt over de wijze van verdeling van de woning, de hypothecaire geldlening en de spaarverzekering, ligt er geen beslispunt meer voor aan de rechtbank. De over en weer gedane verzoeken wijst de rechtbank af.
d. de onroerende zaak aan [adres 2] te [land 2]
4.33.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat de man geen aanspraak maakt op zijn aandeel in de waarde van deze onroerende zaak en mogelijke huurinkomsten. De juridische vertaling van deze afspraak is dat de onroerende zaak aan [adres 2] te [land 2] wordt toebedeeld aan de vrouw zonder verdere verrekening met de man. De rechtbank zal deze afspraak dan ook op die manier opnemen in het dictum.
e. de inboedelgoederen
4.34.
Partijen hebben met elkaar afgesproken dat de volledige inboedel wordt toebedeeld aan de man zonder verdere verrekening met de vrouw.
4.35.
Nu partijen volledige overeenstemming hebben bereikt over de wijze van verdeling van de inboedel, ligt er geen beslispunt meer voor aan de rechtbank. De over en weer gedane verzoeken wijst de rechtbank af.
f. twee auto’s en een motorfiets
4.36.
De man verzoekt de Volkswagen Fox aan hem toe te delen zonder verrekening van de waarde met de vrouw. De vrouw heeft hiermee ingestemd. Verder heeft de vrouw ermee ingestemd dat de auto Chevrolet Matrix aan haar wordt toebedeeld zonder verrekening van de waarde met de man.
4.37.
Daarnaast geeft de man aan dat hij de motorfiets op Marktplaats heeft verkocht voor
€ 1.200,=. De helft van dit bedrag zal hij aan de vrouw voldoen. De vrouw heeft hiermee ingestemd.
4.38.
Gelet op de bereikte overeenstemming ligt er geen beslispunt meer voor aan de rechtbank. Het verzoek van de man wordt afgewezen.
g. de saldi op diverse bankrekeningen
4.39.
Tussen partijen staat vast dat zij op de peildatum in het bezit waren van de volgende bankrekeningen:
I. een spaarrekening op naam van de man, met [rekeningnummer 4]
;
II. een Rabobank betaalrekening op naam van de man, met [rekeningnummer 5]
;
III. een Wallet Bitvavo op naam van de man;
IV. een spaarrekening op naam van de vrouw, met [rekeningnummer 1]
;
V. een ABN AMRO betaalrekening op naam van de vrouw, met [rekeningnummer 2]
;
VI. een bankrekening bij Crelan op naam van de vrouw;
VII. een bankrekening bij GODO op naam van de vrouw, met [rekeningnummer 6] .
4.40.
Partijen zijn het er over eens dat [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] en de Wallet Bitvavo worden voortgezet door de man en dat [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en de rekeningen bij Crelan en GODO worden voortgezet door de vrouw. Partijen zijn het er ook over eens dat de op de peildatum aanwezige saldi niet tussen hen worden verdeeld.
4.41.
Ook is tussen partijen niet in geschil dat de bankrekeningen op naam van [minderjarige] behoren tot zijn vermogen en daarmee buiten de huwelijksgemeenschap vallen.
4.42.
Gelet op de bereikte overeenstemming ligt er geen beslispunt meer voor aan de rechtbank. De over en weer gedane verzoeken worden afgewezen.
h. bevel inzage stukken en benadeling gemeenschap
4.43.
In het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft de man gevraagd om inzage in een aantal stukken van de vrouw. Verder heeft hij gesteld dat de vrouw gelden van de gemeenschap heeft verspild en gehouden is deze schade te vergoeden.
4.44.
Gelet op het debat ter zitting en de bereikte overeenstemming tussen partijen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap beschouwt de rechtbank beide verzoeken als ingetrokken. De rechtbank wijst de verzoeken af.
Overige verzoeken
4.45.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek tot vaststelling van partneralimentatie en pensioenverevening ingetrokken. Deze verzoeken zijn dan ook niet opgenomen onder 3. in deze beschikking en hoeven daarom niet verder te worden besproken. De rechtbank wijst deze verzoeken dan ook af.
4.46.
Gelet op de intrekking van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het voorwaardelijke verzoek van de man tot limitering dan wel nihilstelling van deze bijdrage per [geboortedag] 2026. De rechtbank wijst ook dit verzoek af.
Proceskosten
4.47.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2000 in de gemeente [woonplaats 2] , met elkaar getrouwd;
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006, zijn hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de datum van deze beschikking voor de kosten van [minderjarige] aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 129,= (honderdnegenentwintig euro) per maand;
5.4.
deelt de onroerende zaak aan [adres 2] te [plaats 2] , [land 2] , toe aan de vrouw, met inachtneming van rechtsoverweging 4.33.;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.