In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2000 in de gemeente Roosendaal zijn getrouwd. De vrouw verzocht om echtscheiding en om het hoofdverblijf van hun minderjarige zoon bij haar te bepalen, evenals een bijdrage in de kosten van de zoon. De man verzocht om het hoofdverblijf van de zoon bij hem te bepalen en om een zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de leeftijd van de zoon (bijna achttien jaar), het hoofdverblijf bij de vrouw kan worden bepaald. De man’s verzoek om een zorgregeling werd afgewezen, omdat de zoon zelf in staat is om zijn contact met beide ouders te regelen. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de man € 129 per maand moet betalen aan de vrouw. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij de vrouw de onroerende zaak in [land 2] toebedeeld kreeg. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.