ECLI:NL:RBZWB:2024:2646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/02/418938 / FA RK 24-611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een scheidingsprocedure met betrekking tot kinderen, zorgregeling en alimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in een scheidingskwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.B. Doganer, verzocht om toevertrouwing van de kinderen aan haar, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, en vaststelling van alimentatie door de man. De man, vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer, heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, met uitzondering van de alimentatieverzoeken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak internationale privaatrechtelijke aspecten heeft, maar dat zij rechtsmacht heeft om naar Nederlands recht te beslissen. De vrouw verzocht om onmiddellijke toevertrouwing van de kinderen, wat door de man werd gesteund. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, evenals het verzoek om het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw. De man heeft geen verweer gevoerd tegen deze verzoeken.

Wat betreft de zorgregeling hebben partijen voorlopige afspraken gemaakt, waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven. De rechtbank heeft deze afspraken in de beschikking opgenomen. De vrouw heeft ook alimentatie verzocht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen of de vrouw. De verzoeken om alimentatie zijn afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Van de Kraats, in tegenwoordigheid van griffier mr. Hurkmans.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/418938 / FA RK 24-611
datum uitspraak 25 maart 2024
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.B. Doganer,
en
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 9 februari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het op 8 maart 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het e-mailbericht van mr. Doganer van 11 maart 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Van Reeven-Özer van 13 maart 2024 met bijlage.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 15 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. De vrouw werd bijgestaan door haar advocaat. De man werd bijgestaan door mr. Hissink, waarnemer van mr. Van Reeven-Özer.
1.3. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Doganer een pleitnota overhandigd. Deze pleitnota maakt onderdeel uit van het procesdossier.

2.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
- toevertrouwing van de kinderen aan haar;
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door haar;
- vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen;
- vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
De man verzoekt, samengevat:
- vaststelling van een zorgregeling tussen hem en de kinderen.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Vanwege de nationaliteit van partijen heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft deze aspecten ambtshalve beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat haar rechtsmacht toekomt en dat zij naar Nederlands recht moet beslissen op de verzoeken.
Toevertrouwing van de kinderen
3.2.
De vrouw verzoekt de kinderen met onmiddellijke ingang aan haar toe te vertrouwen. De man stemt met dit verzoek in.
3.3.
De rechtbank wijst het verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toe, nu ook niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.
Het gebruik van de echtelijke woning
3.4.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedel. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw het verzoek om haar te machtigen de beschikking te laten uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie ingetrokken. De man voert geen verweer tegen het gewijzigde verzoek van de vrouw.
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toe.
Zorgregeling
3.6.
De man verzoekt vaststelling van een zorgregeling. De vrouw voert geen inhoudelijk verweer tegen dit verzoek.
3.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben onder begeleiding van mevrouw [naam] voorlopige afspraken gemaakt over de invulling van de zorgregeling. Deze afspraken zullen zij bij mevrouw [naam] evalueren. Op basis van deze afspraken verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na 17.00 uur tot maandagochtend bij de man. De man haalt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op bij de vrouw en op maandagochtend brengt hij [minderjarige 2] om 08.15 uur naar de vrouw terug en [minderjarige 1] naar het kinderdagverblijf. Partijen zijn het er over eens dat deze afspraak voorlopig blijft gelden.
3.8.
Verder hebben partijen bij mevrouw [naam] afgesproken dat in de andere week de man alle drie de kinderen bij de vrouw ophaalt om 17.00 uur en hen om 18.30 uur terugbrengt. Op dit moment vindt dit contactmoment plaats op woensdag, maar de man geeft aan dat hij dit graag op een andere dag wil. Op de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar afgesproken dat dit contactmoment zal worden verplaatst naar donderdagmiddag.
3.9.
Gelet op het bovenstaande constateert de rechtbank dat partijen volledige overeenstemming hebben bereikt over een voorlopige zorgregeling. Deze afspraken worden opgenomen in de beschikking. Op de mondelinge behandeling is nog besproken dat het de man vanzelfsprekend vrij staat om met de kinderen naar zijn familie te gaan, maar dat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat hij zoveel als mogelijk is zelf voor de kinderen zorgt.
Kinder- en partneralimentatie
3.10.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen van € 330,= per maand per kind en een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.010,= per maand met ingang van
primairde datum van indiening van het verzoekschrift of
subsidiairde datum van deze beschikking. De man voert gemotiveerd verweer.
3.11.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van beide verzoeken van de vrouw voorop dat deze procedure ziet op het treffen van ordemaatregelen totdat in de bodemprocedure is beslist. Dit maakt dat er geen ruimte is voor een uitvoerige toetsing en een diepgravend onderzoek. Verder zal de rechtbank de uitgangspunten hanteren, zoals deze zijn opgenomen in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
3.12.
Vanwege proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst beoordelen wat het aandeel van de man is in de behoefte van de kinderen en de vrouw. Dit wordt ook de ‘draagkracht’ genoemd. Bij het becijferen van de draagkracht wordt aangesloten bij het huidig netto inkomen van de man. De draagkracht wordt vervolgens vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel.
3.13.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het inkomen van de man. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat de door de man gestelde winst uit onderneming van € 19.578,= bruto per jaar in 2023 niet kan kloppen. De omzet van de onderneming in 2023 is namelijk veel hoger dan in 2022. Verder waren er meer financiële middelen beschikbaar dan uit de stukken blijkt. Er waren ‘zwarte inkomsten’ en ook ontving de man huurinkomsten van vastgoed in Turkije. Nu de man de stellingen van de vrouw gemotiveerd heeft betwist en verdere aanwijzingen of onderbouwingen voor haar stellingen ontbreken in de ingediende stukken zal de rechtbank in het kader van deze procedure aan de stellingen van de vrouw voorbij gaan. De rechtbank sluit aan bij een winst uit onderneming van € 19.578,= bruto per jaar.
3.14.
Verder heeft de vrouw op de mondelinge behandeling haar bezwaar tegen de woonlasten van de man niet langer gehandhaafd. Dit houdt in dat de rechtbank bij het berekenen van de draagkracht van de man uitgaat van het woonbudget en het door hem betaalde aandeel van de vrouw in de hypotheekrente van de echtelijke woning (€ 110,= netto per maand).
3.15.
Bovenstaande uitgangspunten heeft de man verwerkt in zijn als productie 4 ingediende berekening, zodat de rechtbank hierbij aansluit. Uit deze berekening volgt dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen in de kosten van de kinderen en in de kosten van de vrouw. De rechtbank wijst beide verzoeken af. Op de mondelinge behandeling heeft de man nog wel aangegeven dat hij zich per 1 maart 2024 heeft uitgeschreven op het adres van de echtelijke woning. Om in (een gedeelte van) de kosten van de kinderen te kunnen voorzien is het van belang dat niet de man maar de vrouw de kinderbijslag en het kindgebonden budget gaat ontvangen en de vrouw voor haarzelf een uitkering op grond van de Participatiewet aanvraagt. Dit hebben partijen besproken.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat aan de vrouw worden toevertrouwd de minderjarigen
1. [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2021;
2. [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, en
3. [minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2023;
4.2.
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, daarbij inbegrepen de inboedelgoederen, gelegen aan [adres] [woonplaats] , en beveelt de man om die woning te verlaten en deze niet verder te betreden;
4.3.
bepaalt dat de man en de kinderen in het kader van een
voorlopigezorgregeling gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 3.7. en 3.8.;
weigert het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024.