In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in een scheidingskwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.B. Doganer, verzocht om toevertrouwing van de kinderen aan haar, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, en vaststelling van alimentatie door de man. De man, vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer, heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, met uitzondering van de alimentatieverzoeken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak internationale privaatrechtelijke aspecten heeft, maar dat zij rechtsmacht heeft om naar Nederlands recht te beslissen. De vrouw verzocht om onmiddellijke toevertrouwing van de kinderen, wat door de man werd gesteund. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, evenals het verzoek om het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw. De man heeft geen verweer gevoerd tegen deze verzoeken.
Wat betreft de zorgregeling hebben partijen voorlopige afspraken gemaakt, waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven. De rechtbank heeft deze afspraken in de beschikking opgenomen. De vrouw heeft ook alimentatie verzocht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen of de vrouw. De verzoeken om alimentatie zijn afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Van de Kraats, in tegenwoordigheid van griffier mr. Hurkmans.