ECLI:NL:RBZWB:2024:2651

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/02/419304 / JE RK 24-291
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen in een gezin met zorgen over opvoeding en ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van vijf minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4] en [minderjarige 5]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden, omdat er zorgen zijn over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn beiden betrokken bij de opvoeding, maar er zijn zorgen over de draagkracht van de ouders en de opvoedingsvaardigheden, vooral met betrekking tot de jongens die betrokken zijn bij geweldsincidenten en problemen op school. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat er een gebrek aan duidelijkheid is over de gezagssituatie van de kinderen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en om hen te ondersteunen in hun opvoeding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de hulpverlening direct kan starten, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419304 / JE RK 24-291
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2010 in [geboorteplaats 3] , hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2014 in [geboorteplaats 3] , hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedag 5] 2020 in [geboorteplaats 4] , hierna te noemen [minderjarige 5] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
en
[de vader], hierna te noemen de vader,
tezamen te noemen de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 februari 2024;
  • de door de Raad op 23 februari 2024 toegezonden brief van de gemeente Den Haag;
  • de door de Raad op 5 maart 2024 toegezonden geboorteakte van [minderjarige 5] ;
  • de door de Raad op 6 maart 2024 toegezonden geboorteakte van [minderjarige 4] ;
  • de door de Raad op 6 maart 2024 toegezonden geboorteakte van [minderjarige 3] .
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door een tolk in de taal Badini;
- de moeder, bijgestaan door een tolk in de taal Badini;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
In de Basisregistratie Personen is opgenomen dat de vader en moeder in mei 2007 met elkaar zijn gehuwd.
2.2.
De vader heeft [minderjarige 3] en [minderjarige 4] erkend.
2.3.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Het is onduidelijk of de vader is belast met het gezag over alle kinderen.
2.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] wonen bij hun ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] voor de duur van 12 maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft aangevoerd dat er sprake is van toenemende zorgen, met name over de jongens, en over de mate waarin de zorgen door de ouders worden erkend. De jongens laten zelfbepalend gedrag zien, zijn betrokken bij geweldsincidenten en de schoolgang verloopt moeizaam. Er zijn zorgen over de draagkracht van de ouders. Gebleken is dat de hulpverlening die tot op heden is ingezet, niet is gebleven waardoor er geen kans is om een samenwerkingsrelatie met de ouders op te bouwen. Het is moeilijk om goed zicht te krijgen op de opvoedsituatie en de gezinsdynamiek. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om samen met de ouders blijvend hulpverlening in te zetten, die mee kan denken en mee kan beslissen, zodat de zorgen over de kinderen verminderen en er een positieve verandering kan komen. De zorgen over de jongens staan op de voorgrond, maar ook voor [minderjarige 5] acht de Raad een ondertoezichtstelling nodig, vanwege de zorgen over de opvoedomgeving en omdat ook de beslissingen die over [minderjarige 5] worden genomen – zoals over de peuterspeelzaal – van groot belang zijn. Alle kinderen worden in hun ontwikkeling bedreigd. Hulpverlening in het gedwongen kader is noodzakelijk, zodat er meer zicht komt op de gezinsdynamiek en waardoor passende hulp voor het gezin en de kinderen individueel kan worden ingezet. Voor wat betreft de cultuur-sensitieve hulp die is geadviseerd in het rapport, wordt gedacht aan de organisatie [hulpverlening]. Verder vindt de Raad bijstand van een tolk van belang om de taalbarrière op te heffen.
4.2.
De vader heeft aangevoerd dat het wel klopt wel dat de jongens soms ruzie maken, maar dat hoort bij hun leeftijd. Hij denkt dat de jongens dat van hem hebben, omdat hijzelf snel geïrriteerd en boos kan zijn. De afgelopen maanden zijn er geen politiecontacten geweest. De vader is minder gaan werken en dus vaker thuis. Hij heeft daarom nu meer zicht op de kinderen. Het gaat goed thuis in het gezin. Tussen de ouders ging het ten tijde van de melding van de ambulance bij Veilig Thuis minder goed, maar dat is nu beter geworden. De vader staat open voor hulpverlening en denkt ook dat de ouders dat nodig hebben. Vooral met praktische zaken kunnen zij hulp gebruiken, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] minder taken over hoeven te nemen en de last voor hen minder wordt.
4.3.
De moeder heeft aangevoerd dat de ouders er verdrietig van worden als de kinderen verkeerde dingen doen en ruzie maken buiten. Het gaat nu goed. [minderjarige 5] is een paar keer naar de peuterspeelzaal toegegaan, maar omdat zij erg huilde is ze weer mee naar huis genomen. De moeder staat open voor hulpverlening. Zij heeft hulp gehad voor haar psychische problemen, maar die hulp is gestopt. Het zou wel beter zijn als er weer hulp voor haar persoonlijk komt. Ook praktische hulp vanwege de taalbarrière zou goed zijn.
4.4.
[minderjarige 1] heeft verteld dat hij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Het gaat goed thuis en hij vindt het geen probleem om zijn ouders te helpen met dingen die voor hen lastiger zijn vanwege de taal. Als er een ondertoezichtstelling zou komen, dan zou hij zelf een vast aanspreekpunt willen hebben.
4.5.
[minderjarige 2] heeft verteld dat hij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Er zijn wel dingen misgegaan, maar er zijn nu meer afspraken gemaakt thuis en nu gaat het beter.
4.6.
[minderjarige 3] heeft verteld dat hij niet goed weet wat een ondertoezichtstelling inhoudt en dat het hem niet zoveel uitmaakt. Er zijn wel problemen geweest op school, maar er zijn nu meer afspraken gemaakt thuis en dat helpt wel.
4.7.
De tijdens de mondelinge behandeling aanwezige vertegenwoordiger van de GI heeft aangegeven dat hij in het kader van een jeugdreclasseringsmaatregel betrokken is bij [minderjarige 2] . Zijn indruk is vooralsnog dat de ouders en de minderjarigen welwillend zijn, maar dat er sprake is van een gebrek aan duidelijkheid voor hen en dat de taalbarrière daarbij een belangrijke rol speelt. Daardoor kan onvoldoende tot de kern worden gekomen. Bijstand van een tolk is daarom van groot belang. Er geldt op dit moment een wachtlijst bij de GI, waardoor in eerste instantie het instroomteam betrokken zal zijn.

5.De beoordeling

Belanghebbenden

5.1.
De kinderrechter stelt vast dat de gezagssituatie van de minderjarigen onduidelijk is. Uit de geboorteaktes van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] volgt dat zij door de man zijn erkend, wat impliceert dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet is uitgegaan van een door huwelijk ontstaan gezag. Uit de geboorteakte van [minderjarige 5] (van de gemeente [geboorteplaats 4] ) volgt dat de vader meteen op de geboorteakte is vermeld, wat impliceert dat de ambtenaar van de burgerlijke stand wel is uitgegaan van een door huwelijk ontstaan gezag. Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dit onduidelijk gebleven, omdat van hen geen geboorteaktes zijn overgelegd.
5.2.
Om vast te kunnen stellen of de vader gezag over de minderjarigen heeft, is van belang of hij van rechtswege juridisch vader over hen is geworden door het huwelijk met de moeder, of door erkenning. Kennelijk wordt daar door de ambtenaren van de burgerlijke stand verschillend over gedacht, terwijl de drie genoemde minderjarigen allen in Nederland zijn geboren en hun situatie dus niet wezenlijk verschilt. Zonder nadere gegevens over het huwelijk van de ouders, kan de kinderrechter niet vast stellen welke zienswijze de juiste is.
5.3.
De kinderrechter beschikt dus over onvoldoende gegevens om met zekerheid vast te kunnen stellen of de vader gezag over alle minderjarigen heeft. Vast staat wel dat de ouders de minderjarigen samen verzorgen en opvoeden en beslissingen over hen nemen alsof zij samen het gezag hebben. Onder die omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat beide ouders, los van hoe de gezagssituatie formeel geregeld is, belanghebbend zijn bij het verzoek tot ondertoezichtstelling.
Ondertoezichtstelling
5.4.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders veel van hun kinderen houden en hun best doen voor hen, maar dat de opvoeding van de vijf kinderen best uitdagend en niet makkelijk voor hen is. Er zijn zorgen ontstaan over met name de vier jongens, omdat zij op school maar ook buiten in de problemen komen met anderen. Zowel vanuit de politie als vanuit school zijn er zorgen over wat zij doen, met wie ze omgaan en hoe laat zij nog buiten zijn. Er zijn inmiddels diverse schorsingen van school geweest. Ook zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] recent veroordeeld voor strafbare feiten. Gelet op de hiervoor genoemde zorgen, is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dat geldt ook voor [minderjarige 5] , omdat zij opgroeit in hetzelfde gezin en er ook zorgen zijn over haar, bijvoorbeeld over haar taalachterstand. De ouders hebben het advies van de hulpverlening om [minderjarige 5] , ter verbetering van haar taalontwikkeling naar de peuterspeelzaal te laten gaan, niet. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de ondertoezichtstelling van alle kinderen noodzakelijk is voor de verzochte duur. Zij spreekt de hoop uit dat er ondanks de wachtlijst bij de GI snel zaken opgepakt kunnen worden voor het gezin.
5.6.
De kinderrechter acht van belang dat er zicht komt op de thuissituatie van de ouders en welke begeleiding in de opvoeding passend is. De ouders hebben aangeven dat zij vooral behoefte hebben aan hulp bij praktische zaken, dus bekeken moet worden wie de ouders daarbij zou kunnen helpen. Naar het oordeel van de kinderrechter is echter vooral van belang dat er zicht komen op de aansturing van de kinderen in de thuissituatie. Er moet worden bekeken welke hulp daarbij kan worden ingezet, om ervoor te zorgen dat de kinderen uit de problemen blijven en om te voorkomen dat zij afglijden. Daarnaast moet worden bekeken welke hulp de ouders zelf nodig hebben om de opvoeding van de kinderen op een goede manier vol te houden en wat het beste bij hen aansluit. De kinderrechter is van oordeel dat cultuur-sensitieve hulp daarbij passend lijkt en acht ook van groot belang dat er in de hulpverlening steeds met een goede tolk wordt gewerkt, omdat men anders niet op een goede manier in gesprek kan gaan met de ouders en er dan geen stappen vooruit gezet kunnen worden. Tot slot moet worden bezien of de kinderen ieder voor zich individuele hulp nodig hebben, zoals [minderjarige 5] voor haar taalachterstand, en welke hulp voor het gezinssysteem als geheel nodig is.
5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling en de gesprekken met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is naar voren gekomen dat het de afgelopen periode beter is gegaan. De kinderrechter acht van belang dat die lijn wordt vastgehouden De ouders hebben zich open opgesteld en hebben aangegeven dat zij hulp willen accepteren. Het is van belang dat er nu hulp ingezet gaat worden die het gezin verder gaat helpen en te voorkomen dat de kinderen opnieuw in de problemen komen. De kinderrechter acht ondersteuning in het kader van een ondertoezichtstelling daartoe noodzakelijk. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer zal de hiervoor genoemde punten in het kader van de ondertoezichtstelling in kaart moeten brengen en bekijken welke hulp er in gezet moet worden.
5.8.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht stellen voor de verzochte duur van 12 maanden, te weten met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 maart 2025.
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024 door mr. Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Welle als griffier, en op schrift gesteld op 2 april 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.