ECLI:NL:RBZWB:2024:2653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/02/418893 / JE RK 24-222
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over het psychisch welbevinden van de minderjarige, die momenteel in een jeugdhulpaccommodatie verblijft. De ouders van de minderjarige zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2024 de aanwezigen gehoord, waaronder de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de problematische situatie waarin de minderjarige zich bevindt, mede door de slechte verstandhouding tussen de ouders. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders samen werken aan de verbetering van de situatie van de minderjarige en dat er snel hulpverlening moet worden ingezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418893 / JE RK 24-222
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. D.WM. de Haan te Oosterhout.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 8 februari 2024;
  • de e-mail van mr. De Haan van 13 maart 2024, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder (via een digitale verbinding);
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is tijdens het huwelijk van de ouders geboren. De ouders zijn gescheiden.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woonde bij haar vader, maar verblijft nu bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, namelijk [accommodatie] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft aangevoerd dat er forse zorgen zijn over het gedrag van [minderjarige] in de thuissituatie, over haar schoolprestaties en over haar sombere en suïcidale gedachtes. In het onderzoek van de Raad en van Emergis is naar voren gekomen dat de gebrekkige verstandhouding tussen de ouders een factor is geweest bij de problemen die [minderjarige] ervaart. [minderjarige] zit klem in de loyaliteit richting de ouders en het lijkt voor [minderjarige] heel erg nodig te zijn dat ze zij merkt dat haar ouders één front vormen, op dezelfde lijn zitten en hetzelfde uitstralen richting [minderjarige] . Er lijkt op dit moment sprake van toenadering in het contact en enige vorm van overleg tussen de ouders. De iets verbeterde verstandhouding tussen de ouders is nog heel fragiel. De Raad vindt een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk, gelet op de forse problematiek en het traject dat nog best een tijd in beslag zal nemen. Het is noodzakelijk dat er iemand komt die de ouders ondersteunt en beslissingen kan nemen in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft nu op [accommodatie] in afwachting van een plaats bij [jeugdhulp 1] . Op dit moment kan [minderjarige] niet thuis wonen, zoals door beide ouders ook is aangegeven. De Raad is van mening dat een neutrale plaatsing op dit moment het beste is voor [minderjarige] , zodat ze hopelijk tot rust gaat komen en de behandeling gaat krijgen die ze nodig heeft. De Raad verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden. Gedurende die periode moet duidelijk worden wat het perspectief van [minderjarige] in de toekomst is en waar zij op langere termijn kan wonen. De Raad vindt het van belang dat zolang er nog geen vaste jeugdbeschermer is de hulpverlening van [jeugdhulp 2] blijft doorlopen.
Door en namens de vader is aangevoerd dat hij zich zorgen maakt over hoe het psychisch met [minderjarige] gaat en hij is van mening dat er dringend hulp nodig is voor haar. [minderjarige] kan twee verschillende gezichten laten zien en zich anders voordoen. Zij kan de indruk doen ontstaan dat het wel goed met haar gaat, terwijl dat niet zo hoeft te zijn. Dat lijkt ook te zijn gebeurd bij de intake bij Emergis. Vanuit Emergis is geconcludeerd dat hulp vanuit hen niet nodig is. De vader maakt zich echter nog steeds zorgen over de duistere gedachtes waar [minderjarige] mee worstelt en die ze niet goed kwijt kan, omdat ze daar onvoldoende hulp bij krijgt. School deelt die zorgen over [minderjarige] . De hulp vanuit [jeugdhulp 2] is niet toereikend en ook de gesprekjes die ze met haar mentor heeft zijn niet genoeg om haar verder te helpen. De vader vindt het zorgelijk dat [minderjarige] op [accommodatie] een nacht is weggebleven, terwijl zij pas veertien jaar oud is. Bij de vader thuis ging het niet meer. Het gedrag van [minderjarige] ging verder dan normaal pubergedrag. Straffen hadden geen enkel effect meer op [minderjarige] . De hoop bestond dat er meer rust voor [minderjarige] zou ontstaan zodra er duidelijkheid was over waar zij ging wonen, maar dat bleek niet het geval. [minderjarige] komt soms met verhalen thuis, waarvan onduidelijk is of die vanuit haarzelf komen of vanuit de moeder. Door het gebrek aan communicatie tussen de ouders, is het lastig om daar duidelijkheid over te krijgen. Overleg tussen de ouders verloopt op dit moment vooral via de partner van de vader, maar de vader staat er voor open om in gesprek te gaan met de moeder om de samenwerking te verbeteren. Daar lijken al voorzichtige stappen in te worden gezet en dat zou verder doorgezet kunnen worden met ondersteuning van hulpverlening. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling zou dan ook moeten zijn dat de samenwerking tussen de ouders verbeterd wordt en zij één lijn uit kunnen stralen naar [minderjarige] toe. De vader stemt in met de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de verzochte duur. Het doel zou moeten zijn dat [minderjarige] met de juiste begeleiding op het punt komt dat ze weer in het gezinsleven mee kan draaien. De vader maakt zich zorgen over de wachtlijsten die er zijn. Het is van belang dat er iemand regie voert en zaken onmiddellijk oppakt, om te voorkomen dat zich weer zo’n situatie voordoet als in oktober 2023 of dat zij opnieuw een nacht wegblijft. De vader is daarom van mening dat de zaak als superurgent moet worden beoordeeld, zodat [minderjarige] snel een goede plek krijgt. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat aan het worstelen is en moet zo snel mogelijk passende hulp krijgen.
4.2.
De moeder heeft aangevoerd dat [minderjarige] hulp nodig heeft en dat noodzakelijk is dat wordt bekeken wie [minderjarige] is en wat zij nodig heeft. Dat [minderjarige] zichzelf beschadigt en uithongert, is geen normaal gedrag. Het is belangrijk dat ze met iemand gaat praten. Het contact tussen de moeder en de vader en zijn partner verloopt de laatste tijd beter en de moeder staat steeds meer open voor contact met hen. De (partner van de) vader stelt haar op de hoogte als er iets voordoet met [minderjarige] en ze bespreken het de afgelopen tijd vaker samen als er iets gebeurt. De moeder probeert ook aan [minderjarige] de laten merken dat zij heeft overlegd met de vader en zijn partner. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij bij de moeder zou willen wonen, maar de moeder heeft aangegeven dat haar dat nu niet verstandig lijkt. De moeder heeft geen grip op wat [minderjarige] zelf tegen de vader vertelt. Omdat de moeder op grote afstand woont, is het lastig om [minderjarige] aan te sturen. Bovendien kan de moeder geen psychische ondersteuning aan [minderjarige] bieden als ze zich niet goed voelt. Daarvoor heeft [minderjarige] hulp en begeleiding nodig. Het is belangrijk dat het goed gaat en blijft gaan op school en dat [minderjarige] een normale, gelukkige puber kan zijn. Als dat lukt op een woongroep, dan staat de moeder daarachter. Als [minderjarige] in een somber dal zit, dan is ze niet bereikbaar, vertoont ze extreem gedrag en sluit ze haar ouders buiten. De ouders hebben dan geen grip op haar. De moeder stemt in met de verzoeken. Als ouder heeft ze [minderjarige] het liefst bij zich, maar ze ziet wel in dat het op dit moment niet gaat lukken. Ze hoopt dat de juiste hulp voor [minderjarige] snel wordt ingezet.
4.3.
[minderjarige] heeft verteld dat het best goed met haar gaat op [accommodatie] . Het is daar rustiger dan bij haar vader thuis. In maart kan ze waarschijnlijk terecht bij [jeugdhulp 1] . Ze zou daar voorlopig willen blijven. Op termijn zou ze bij haar moeder willen wonen en ze verwacht dat dat goed zou gaan. Ze gaat nu één keer per maand naar haar moeder toe. Ze ziet zichzelf niet snel terugkeren naar haar vader, omdat ze snel ruzie krijgen. Het contact met hem gaat op dit moment vooral over praktische zaken. [minderjarige] begrijpt niet zo goed wat de Raad bedoelt met dat haar gedrag thuis lastig te hanteren zou zijn. [minderjarige] gaat nog steeds naar dezelfde school. Haar schoolresultaten zijn niet optimaal. De gesprekken die [minderjarige] nog heeft met haar voormalige mentor, vindt ze prettig. De ondertoezichtstelling lijkt [minderjarige] een goed idee, omdat er dan wat meer ondersteuning komt. Ze kan zich ook vinden in de uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden op een groep.
4.4.
De GI heeft aangegeven dat er op dit moment een wachtlijst geldt bij de GI, waardoor er niet meteen een vaste jeugdbeschermer betrokken wordt en de zaak in eerste instantie bij het instroomteam terecht zou komen. In de eerste periode wordt dan bekeken of er sprake is van acute onveiligheid. In crisissituaties kan worden geschakeld met het instroomteam of de bureaudienst. De GI zal bezien of de hulpverlening die nu betrokken is (zoals de casusregie vanuit [jeugdhulp 2]), kan doorlopen tot er verdere stappen kunnen worden gezet. Daarvoor is de GI afhankelijk van de gemeente.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat er grote zorgen zijn over het psychisch welbevinden van [minderjarige] . Gebleken is dat het de afgelopen maanden thuis bij de vader niet goed ging met [minderjarige] , dat er een crisisopname bij Emergis is geweest, dat er zorgen zijn over haar schoolresultaten en dat de problematische verstandhouding tussen de ouders een rol heeft gespeeld in het ontstaan van deze situatie. Hoewel daarin sinds kort een verbetering lijkt te zijn, heeft de jarenlange slechte verstandhouding tussen de ouders wel een grote impact op [minderjarige] gehad. Ondanks dat [minderjarige] zelf zegt dat het op dit moment wel gaat met haar, zijn de zorgen over haar door het verblijf op [accommodatie] niet ineens opgelost. Uit het voorgaande volgt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de verzochte duur noodzakelijk is. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is, nu zij in het vrijwillig kader al op een groep is gaan wonen en thuis wonen bij een van de ouders op dit moment niet haalbaar is. [minderjarige] heeft dat zelf ook aangegeven. Haar verblijfplaats op een groep moet door een machtiging van de kinderrechter worden geformaliseerd in het geval van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen voor de verzochte duur. Als zich in die periode veranderingen voordoen die een andere beslissing nodig maken, dan kan er een nieuw verzoek aan de kinderrechter worden gericht.
5.3.
In het kader van de ondertoezichtstelling moet dieper gekeken worden naar het psychisch welbevinden van [minderjarige] en wat zij nodig heeft om stabiel te blijven en het goed te doen. Een zorg daarbij is dat [minderjarige] zich goed kan presenteren en kan zeggen dat het goed met haar gaat, terwijl dat mogelijk niet het geval is. Gelet op wat de afgelopen periode is gebeurd en de crisisopname die heeft plaatsgevonden, is duidelijk dat [minderjarige] echt hulp nodig heeft. Hoewel vanuit Emergis kennelijk is geconcludeerd dat hulp vanuit hen niet nodig is voor [minderjarige] , moet goed gekeken worden welke vorm van psychische begeleiding er wel kan worden ingezet en welke hulp passend is voor haar. Verder is van belang dat in het kader van de ondertoezichtstelling wordt bekeken hoe de ouders het ouderschap samen vorm kunnen geven en hoe zij dat op een manier kunnen doen die bij hen past. Bij beide ouders wordt een opening gezien om hiermee (met hulpverlening) aan de slag te gaan en daarvoor verdienen zij een compliment. Het zal [minderjarige] ten goede komen als voor haar duidelijk is dat de ouders één lijn trekken naar haar toe, dat zij voelt dat de ouders meer samen optrekken bij beslissingen over haar en dat zij de vrijheid voelt om naar beide ouders toe te gaan. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn er voldoende modules denkbaar die ingezet kunnen worden, waarbij de kinderrechter opmerkt dat het ondanks de wachtlijsten van belang is dat de ouders daar zo snel mogelijk mee aan de slag kunnen. Mogelijk kan er via [jeugdhulp 2], de instantie die nu nog betrokken als casusregisseur, nu reeds een traject worden ingezet totdat er een vaste jeugdbeschermer is. Verder acht de kinderrechter van belang dat geprobeerd wordt het contact tussen [minderjarige] en de vader in stand te houden, ondanks dat dat op dit moment moeizaam verloopt. Ook het contact met moeder moet door blijven gaan.
5.4.
De kinderrechter merkt op dat zij het zou toejuichen dat er een vast aanspreekpunt betrokken is voor de ouders zolang er nog geen vaste jeugdbeschermer betrokken is, bijvoorbeeld iemand van [jeugdhulp 2] of van het inloopteam. De situatie van [minderjarige] is erg kwetsbaar en kan op elk moment omslaan. Omdat [minderjarige] nu op een groep verblijft hebben de ouders minder direct zicht op [minderjarige] , waardoor van groot belang is dat er goed zicht op haar wordt gehouden en dat er meteen hulp kan worden ingezet als er sprake is van een slechte periode of een terugval bij [minderjarige] . Er moet iemand voor haar en voor de ouders klaar staan die de situatie kent, omdat er anders misschien te snel [minderjarige] wordt gevolgd als zij zegt dat het wel meevalt. De suggestie van de Raad om [jeugdhulp 2] betrokken te laten blijven zolang er geen vaste jeugdbeschermer is, zou een geode optie kunnen zijn.
5.5.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 maart 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 december 2024.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 maart 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024 door mr. Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Welle als griffier, en op schrift gesteld op 2 april 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede ter ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.