In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over het psychisch welbevinden van de minderjarige, die momenteel in een jeugdhulpaccommodatie verblijft. De ouders van de minderjarige zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2024 de aanwezigen gehoord, waaronder de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de problematische situatie waarin de minderjarige zich bevindt, mede door de slechte verstandhouding tussen de ouders. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders samen werken aan de verbetering van de situatie van de minderjarige en dat er snel hulpverlening moet worden ingezet.