ECLI:NL:RBZWB:2024:2654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/02/419587 / JE RK 24-363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblemen en contactverlies met de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die door hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende zijn weggenomen. De minderjarige heeft ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt, zoals de scheiding van zijn ouders en contactverlies met zijn vader. De kinderrechter heeft de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord tijdens de mondelinge behandeling, waarbij de moeder niet aanwezig was. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt en dat er regie en een gedwongen kader noodzakelijk zijn om stappen vooruit te zetten. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar opgelegd, met als doel contactherstel tussen de vader en [minderjarige] en verbetering van de communicatie tussen de ouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van [minderjarige] niet verder in gevaar komt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419587 / JE RK 24-363
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
Zeeland–West-Brabant, Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer te Terneuzen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 februari 2024;
  • de op 7 maart 2024 door de Raad toegezonden geboorteakte;
  • de brief met bijlagen van mr. De Vleesschauwer van 14 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 14 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen. De advocaat heeft aangegeven dat de moeder het te belastend vond om samen met de vader op de mondelinge behandeling te verschijnen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is tijdens het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.2.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft aangevoerd dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] , die door hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende zijn weggenomen. [minderjarige] heeft ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt, zoals verlieservaringen en aanhoudende onzekerheid, spanningen en onrust. Daarnaast is het contactverlies met de vader en het negatieve vaderbeeld een zorg. [minderjarige] wijst zijn vader af, wat een signaal kan zijn dat hij ernstig klem zit in zijn loyaliteit. Verder is er sprake van wederzijds wantrouwen en een gebrek aan adequate communicatie tussen de ouders. De Raad is van mening dat naast de hulpverlening die door de moeder is aangevraagd, zoals IPT, casusregie en [gezondheidsconsulent], ook systemische hulp in het belang van [minderjarige] is om aan de slag te gaan met de rol van de vader in het leven van [minderjarige] en het krijgen van emotionele toestemming voor contact met de vader. De hulpverlening die door de moeder is ingezet, komt hier onvoldoende aan tegemoet. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij kampt met loyaliteitsproblemen en daaruit voortvloeiend zijn er zorgen over zijn identiteitsontwikkeling en het gedrag dat hij laat zien. De hulpverlening die de Raad nodig acht, kan bijdragen aan het wegnemen of verminderen van de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Voor die hulp bestaat in het vrijwillig kader onvoldoende draagvlak.
4.2.
De vader heeft aangevoerd dat hij al twee jaar geen contact meer heeft met [minderjarige] en dat hij hem al drie jaar niet heeft gezien. Het contact is van de kant van moeder verbroken. De vader wordt niet betrokken bij beslissingen over [minderjarige] , bijvoorbeeld over wisseling van school of in het geval van een verhuizing. Hij krijgt af en toe een e-mail van de moeder over hoe het met [minderjarige] gaat, maar niet maandelijks zoals is afgesproken. De vader heeft zich in overleg met de hulpverlening steeds terughoudend opgesteld, om de therapie en begeleiding van [minderjarige] niet in de weg te staan. De vader heeft een moeilijke periode gehad en is depressief geweest, maar inmiddels gaat het goed met hem. Zijn therapie is afgerond. De vader wil graag dat het contact met [minderjarige] wordt hersteld en realiseert zich dat dat heel langzaam opgebouwd zal moeten worden. Daarbij is hulpverlening nodig. Hij staat er ook voor open dat er hulpverlening komt om meer zicht te krijgen op zijn thuissituatie. Het contact met moeder moet wat hem betreft beperkt blijven tot zakelijk contact. De vader is het eens met het verzoek van de Raad.
4.3.
Namens de moeder is aangevoerd dat, zoals uit het raadsrapport volgt, er zorgen zijn over [minderjarige] . De moeder is eind 2021 gevlucht naar [provincie]. In het hele gezin is er veel aan de hand geweest, zoals blijkt uit de overgelegde verklaringen van de broers en zussen van [minderjarige] over wat zij hebben meegemaakt. Betwist wordt dat de moeder niet meewerkend is geweest richting hulpverlening. Vanwege de hectiek rondom de verhuizingen is dat niet makkelijk geweest, maar zij heeft wel degelijk hulp ingeschakeld van bijvoorbeeld [gezondheidsconsulent], zoals ook volgt uit het overgelegde evaluatieplan. Uit die evaluatie blijkt dat [minderjarige] veel baat heeft bij de hulp die hij krijgt. IPT is nog niet gestart. Er heeft langere tijd videobelcontact tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden, maar dit is gestopt door afwezigheid van de begeleidster. Het contact is toen stilgevallen, maar dat was niet de wens van de moeder. [minderjarige] ’s broer [naam] heeft zich zelf gedistantieerd van het gezin. De moeder staat niet afwijzend tegenover de ondertoezichtstelling en is bereid mee te werken aan hulpverlening. [minderjarige] geeft duidelijk aan dat hij geen contact met de vader wil. Dit komt vanuit hemzelf. De moeder stelt zich op dit vlak neutraal op, maar zijn broers en zussen zullen ongetwijfeld invloed hebben. In het kader van de ondertoezichtstelling kan worden bezien of er een manier is waarop [minderjarige] een beeld kan krijgen van de vader en weer contact met hem kan hebben. Voor zijn verdere emotionele ontwikkeling is het schadelijk als hij een negatief vaderbeeld blijft hebben.
4.4.
De GI heeft aangegeven dat er op dit moment een wachtlijst geldt bij de GI, waardoor er niet meteen een vaste jeugdbeschermer betrokken wordt en de zaak in eerste instantie bij het instroomteam terecht zou komen. In de eerste periode wordt dan bekeken welke hulpverlening betrokken is en wat die kan betekenen. Ook wordt een veiligheidsplan opgesteld. De GI zal bezien of de jeugdbeschermer die in het kader van een ondertoezichtstelling is betrokken bij de stiefbroer van [minderjarige] , ook deze zaak op kan pakken.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er zorgen zijn over [minderjarige] . Hij heeft veel meegemaakt in zijn leven, zoals de relatieproblemen en scheiding van zijn ouders, de verhuizing van [woonplaats 2] naar [provincie], verhuizingen binnen [provincie], wisselingen van school en contactverlies met zijn vader en broer [naam]. Daarnaast heeft hij twee ouders die niet met elkaar communiceren. Dit kan leiden tot loyaliteitsproblematiek. Op dit moment lijkt [minderjarige] zijn vader volledig af te wijzen. De broers en zussen van [minderjarige] schetsen een extreem negatief beeld van de vader en als dit ook richting [minderjarige] wordt uitgedragen, doet dat de situatie geen goed. De kinderrechter is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De hulpverlening die tot op heden is ingezet, heeft tot onvoldoende verbetering van de situatie geleid. De kinderrechter is van oordeel dat regie en een meer gedwongen kader noodzakelijk zijn om stappen vooruit te kunnen zetten. De kinderrechter acht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] daarom nodig voor de verzochte duur.
5.3.
In het kader van de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Er moet worden bezien hoe dit op een goede en structurele manier kan worden vormgegeven, maar wel op een tempo dat bij [minderjarige] past. Gelet op de situatie waarin hij nu zit en waarbij een negatief beeld over de vader bestaat, en gelet op de omstandigheid dat hij al twee jaar geen contact met de vader heeft gehad, zal dit voor hem een hele grote stap zijn. Er moet goed gekeken worden naar de manier waarop contactherstel mogelijk is. Daarbij zullen kleine stappen moeten worden gezet, waarbij het welbevinden van [minderjarige] telkens voorop moet staan. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het belangrijk dat hij contact kan hebben met beide ouders en dat hij een eerlijk beeld van beiden kan hebben. Verder zal in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt moeten worden aan de communicatie tussen de ouders en zal moeten worden bezien hoe dit kan worden vormgegeven, zodanig dat [minderjarige] zich gesteund voelt door beide ouders en hij voelt dat hij contact met de vader mag hebben. Ook is van belang dat beslissingen over [minderjarige] door beide ouders samen genomen kunnen worden, eventueel met een neutrale derde persoon ertussen. De moeder is naar [provincie] vertrokken zonder overleg met de vader. Het kan zijn dat zij het gevoel heeft gehad dat zij moest vluchten, maar een verhuizing en wisseling van school mag niet zomaar zonder overleg en zonder toestemming van de andere gezaghebbende ouder. Daarom is van belang dat er enige vorm van overleg tussen de ouders mogelijk is, zodat dergelijke beslissingen in de toekomst na overleg en met toestemming genomen kunnen worden. Er zal hulpverlening ingezet moeten worden om het contact tussen beide ouders te verbeteren. Verder is van belang dat er zicht komt op de thuissituatie van zowel de moeder als de vader, zodat bijvoorbeeld opvoedondersteuning ingezet kan worden als dat nodig blijkt te zijn. Tot slot moet worden bekeken welke hulp [minderjarige] persoonlijk nodig heeft en of de hulp van [gezondheidsconsulent] die nu wordt ingezet voldoende is voor hem.
5.4.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 19 maart 2024 en tot 19 maart 2025.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 19 maart 2024 tot 19 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024 door mr. Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Welle als griffier, en op schrift gesteld op 2 april 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.