In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 december 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 332.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 254.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, mr. R.W.B. van Middelaar, aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatierapport van [taxateur 2], waarin de waarde op basis van vergelijkingsmethode is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 15 dagen is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 50. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag OZB, en wijst het verzoek om schadevergoeding toe. De proceskosten worden vergoed door de Staat der Nederlanden.