Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een geschil ontstaan tussen [eiser] en Gedaagden over een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst, die op 1 januari 2023 inging, werd afgesloten in december 2022. Gedaagden hebben een huurachterstand laten ontstaan en hebben de huur niet voldaan ondanks meerdere aanmaningen. De sleutels van het gehuurde zijn eind januari 2024 ingeleverd, waarna de huurovereenkomst per 1 februari 2024 is geëindigd.
[eiser] vorderde een bedrag van € 17.884,58 aan huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. Gedaagden erkenden de huurachterstand, maar stelden dat zij niet hoefden te betalen omdat [eiser] verzuimde te zorgen voor een deugdelijk dak. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand onjuist was berekend en dat Gedaagden een beroep op opschorting konden doen vanwege lekkages in het gehuurde. Hierdoor werd de toewijsbare huurachterstand beperkt tot 50% voor de periode waarin de lekkages zich voordeden.
Uiteindelijk werd de huurachterstand vastgesteld op € 7.944,75, en Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 17 april 2024.