ECLI:NL:RBZWB:2024:2699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
10919673 CV EXPL 24-398
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurovereenkomst en huurachterstand met opschorting

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een geschil ontstaan tussen [eiser] en Gedaagden over een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst, die op 1 januari 2023 inging, werd afgesloten in december 2022. Gedaagden hebben een huurachterstand laten ontstaan en hebben de huur niet voldaan ondanks meerdere aanmaningen. De sleutels van het gehuurde zijn eind januari 2024 ingeleverd, waarna de huurovereenkomst per 1 februari 2024 is geëindigd.

[eiser] vorderde een bedrag van € 17.884,58 aan huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. Gedaagden erkenden de huurachterstand, maar stelden dat zij niet hoefden te betalen omdat [eiser] verzuimde te zorgen voor een deugdelijk dak. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand onjuist was berekend en dat Gedaagden een beroep op opschorting konden doen vanwege lekkages in het gehuurde. Hierdoor werd de toewijsbare huurachterstand beperkt tot 50% voor de periode waarin de lekkages zich voordeden.

Uiteindelijk werd de huurachterstand vastgesteld op € 7.944,75, en Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 17 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10919673 \ CV EXPL 24-398
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[eiser] C.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
procederend in persoon,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 3] ,
vertegenwoordigd door de heer [gedaagde 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 20 maart 2024 waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is door de heer [gedaagde 1] een machtiging overgelegd waaruit blijkt dat hij de heer [gedaagde 2] in deze procedure mag vertegenwoordigen,
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In december 2022 hebben [eiser] en Gedaagden een huurovereenkomst gesloten voor de bedrijfsruimte aan het [adres] te [plaats 2] (hierna te noemen: de huurovereenkomst en het gehuurde). De ingangsdatum van deze huurovereenkomst is 1 januari 2023. De maandelijkse huurprijs dient bij vooruitbetaling te zijn voldaan.
2.2.
Gedaagden hebben een huurachterstand laten ontstaan en zijn ondanks meerdere aanmaningen niet overgegaan tot betaling van deze achterstand.
2.3.
De sleutels van het gehuurde zijn eind januari 2024 ingeleverd, waarna de huurovereenkomst per 1 februari 2024 is geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, na vermindering van eis ter zitting – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
1. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.884,58 (€ 16.593,50 aan huurachterstand tot en met januari 2024 +
€ 890,56 aan buitengerechtelijke incassokosten + € 400,52 aan wettelijke handelsrente tot en met 23 januari 2024), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 24 januari 2024,
2. Gedaagden te veroordelen in de kosten, vermeerderd met de eventueel daarover verschuldigde BTW.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van hun betalingsverplichting uit de huurovereenkomst.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Zij erkennen dat zij een huurachterstand hebben, maar zij stellen niet te hoeven betalen nu [eiser] verzuimt te zorgen voor een deugdelijk dak.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding de huurachterstand onjuist berekend. Uit de dagvaarding, waar de kantonrechter vanuit dient te gaan, volgt een huurprijs van € 1.259,50 per maand. Uit het overzicht van de huurachterstand blijkt dat [eiser] in de maanden maart, april, mei, juni en september 2023 heeft gerekend met een hogere huurprijs. Zij heeft daarvoor geen gronden uitgevoerd. De vermelde huurachterstand van € 16.593,50 voor de periode van maart 2023 tot en met januari 2024 is daardoor te hoog. Om deze reden wordt de huurachterstand opnieuw berekend, waarbij het volgende wordt overwogen.
4.2.
De kantonrechter begrijpt het verweer van Gedaagden als een beroep op opschorting. Dit beroep slaagt, aangezien voldoende is gebleken dat er lekkages optraden in het gehuurde. Gedaagden werden daardoor beperkt in het exploiteren van hun onderneming van september 2023 tot en met januari 2024. Gedurende deze periode wordt de toewijsbare huurachterstand beperkt tot 50%. Tijdens de mondelinge behandeling kwam daarbij naar voren dat er in maart 2023 een huurkorting van € 242,00 gold, welke dan ook van de huurprijs in maart 2023 wordt afgetrokken.
4.3.
Gelet op het bovenstaande, overweegt de kantonrechter dat de toewijsbare huurachterstand als volgt is opgebouwd:
Periode
Huurkorting/
opschorting
Verschuldigde huurprijs
Maart 2023
€ 242,00
€ 1.017,50
April 2023
-
€ 1.259,50
Mei 2023
-
€ 1.259,50
Juli 2023
-
€ 1.259,50
September 2023
50%
€ 629,75
Oktober 2023
50%
€ 629,75
November 2023
50%
€ 629,75
December 2023
50%
€ 629,75
Januari 2024
50%
€ 629,75
Totaal:
€ 7.944,75
4.4.
De kantonrechter wijst een bedrag van € 7.944,75 toe wegens huurachterstand tot en met januari 2024. Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te betalen.
4.5.
De onweersproken wettelijke handelsrente wordt toegekend over het toewijsbare huurtermijnen, vanaf de vervaldata van deze termijnen, totdat de volledige vordering is voldaan. [eiser] heeft daarnaast voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. De buitengerechtelijke incassokosten worden dan ook toegewezen, met dien verstande dat deze worden berekend aan de hand van het toegewezen bedrag, wat resulteert in € 772,24.
4.6.
Concluderend zijn Gedaagden aan [eiser] een bedrag van € 8.716,99 verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de toewijsbare huurtermijnen vanaf de vervaldata van deze termijnen, totdat de volledige vordering is voldaan.
4.7.
Omdat beide partijen (gedeeltelijk) ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Gedaagden, hoofdelijk, om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 8.716,99, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de toewijsbare huurtermijnen vanaf de vervaldata van deze termijnen, totdat de volledige vordering is voldaan.
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.