ECLI:NL:RBZWB:2024:2718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/11060
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 7 augustus 2023, zoals vereist door artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser heeft zijn aanvraag op 7 augustus 2023 per aangetekende post ingediend en heeft de minister op 30 augustus 2023 in gebreke gesteld. De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag pas op 31 augustus 2023 heeft ontvangen, waardoor de beslistermijn is aangevangen. De minister had uiterlijk op 28 september 2023 moeten beslissen, maar heeft dit nagelaten. Eiser heeft de minister op 23 oktober 2023 opnieuw verzocht om binnen twee weken te beslissen, wat door de rechtbank als een ingebrekestelling wordt aangemerkt.

De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de opgelegde termijn moet respecteren en het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 7 augustus 2023 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft de aanvraag op 7 augustus 2023 per aangetekende post ingediend, waarna hij de minister op 30 augustus 2023 in gebreke heeft gesteld. De minister heeft het verzoek pas voor het eerst bij de ontvangst van de ingebrekestelling op 31 augustus 2023 ontvangen. Uit de bij de zending behorende “track en trace” gegevens, blijkt dat de zending niet is gevonden, zodat niet is komen vast te staan dat de aanvraag van 7 augustus 2023 eerder dan 31 augustus 2023 door de minister is ontvangen. Hieruit vloeit voort dat de beslistermijn is aangevangen vanaf het moment van de ontvangst van de aanvraag door de minister op 31 augustus 2023. De minister moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [2] De minister had dus uiterlijk op 28 september 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft met de e-mail van 23 oktober 2023 aan de minister bericht dat er nog altijd niet is beslist en verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen. De rechtbank merkt deze e-mail aan als ingebrekestelling. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan de minister opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De minister heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft omdat het een zeer omvangrijk verzoek betreft. De minister heeft op 8 december 2023 een eerste deelbesluit genomen. Op 22 maart 2024 heeft de minister bericht dat er inmiddels gesprekken met eiser hebben plaatsgevonden en de minister verwacht binnen 6 weken op het verzoek te beslissen. De rechtbank vindt dat een goede reden. Gelet op de inmiddels verstreken tijd moet de minister daarom het besluit nemen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 26 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4 van de Woo.