In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 7 augustus 2023, zoals vereist door artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft zijn aanvraag op 7 augustus 2023 per aangetekende post ingediend en heeft de minister op 30 augustus 2023 in gebreke gesteld. De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag pas op 31 augustus 2023 heeft ontvangen, waardoor de beslistermijn is aangevangen. De minister had uiterlijk op 28 september 2023 moeten beslissen, maar heeft dit nagelaten. Eiser heeft de minister op 23 oktober 2023 opnieuw verzocht om binnen twee weken te beslissen, wat door de rechtbank als een ingebrekestelling wordt aangemerkt.
De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de opgelegde termijn moet respecteren en het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.