ECLI:NL:RBZWB:2024:272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/02/417108 / JE RK 23-2203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van zorgsignalen bij ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering in Eindhoven voor de duur van twaalf maanden. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedomgevingen van zowel de moeder als de vader. De moeder kampt met problematisch alcoholgebruik en emotionele instabiliteit, terwijl de vader niet altijd zijn verantwoordelijkheden heeft genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 januari 2024 zijn de standpunten van de Raad, de ouders en de Gecertificeerde Instelling besproken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgsignalen zijn die de ontwikkeling van [minderjarige] bedreigen en dat de ouders onvoldoende zicht hebben op de situatie. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling gaat in op 3 januari 2024 en duurt tot 3 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/417108 / JE RK 23-2203
Datum uitspraak: 3 januari 2024
beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd in Breda,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.I. Cambier in Axel,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. Kalle in Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Eindhoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoek met bijlagen van de Raad, binnengekomen bij de rechtbank op 18 december 2023;
  • het e-mailbericht van mr. Kalle van 20 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 20 december 2023;
  • het e-mailbericht van mr. Cambier van 20 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 20 december 2023;
  • de Corv-formulieren met bijlagen van de Raad van 28 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 28 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Cambier;
  • de vader, bijgestaan door mr. Kalle;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toestemming verleend aan een stagiaire van de GI om de mondelinge behandeling met gesloten deuren bij te wonen.
1.4.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de Raad en het verzoek van de moeder in de zaak met zaaknummer C/02/411128 / FA RK 23-3004, zijn beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaak met kenmerk FA RK 23-3004 zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering in Eindhoven voor de duur van twaalf maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar het rapport van 15 december 2023 waarin, kort samengevat en voor zover van belang, het volgende is opgenomen. De Raad maakt zich grote zorgen over het onvoldoende zicht op (de veiligheid van) de opvoedomgeving van [minderjarige] bij de moeder en de vader. In beide thuissituaties zijn door onder andere de casusregisseur duidelijke zorgsignalen gezien. Over de opvoedomgeving van de moeder wordt onder andere genoemd dat de moeder kampt met problematisch alcoholgebruik, depressieve gedachten, paniekaanvallen en/of suïcidale gedachten en uitspraken. De moeder kan hierdoor in haar opvoedomgeving onvoldoende fysieke en emotionele veiligheid aan [minderjarige] bieden en zij laat extreme emoties en emotionele instabiliteit zien. Over de opvoedomgeving van de vader wordt onder meer genoemd dat de vader niet altijd zijn verantwoordelijkheid over [minderjarige] heeft genomen en haar onvoldoende bescherming heeft geboden toen de moeder heeft aangegeven dat zij onder invloed van alcohol was terwijl [minderjarige] bij haar aanwezig was en dat [minderjarige] zou hebben aangegeven dat de vader haar geslachtsdeel zou hebben aangeraakt. De zorgen in de opvoedomgeving van de moeder hebben tot diverse meldingen bij Veilig Thuis geleid, waarbij de moeder die meldingen lijkt te bagatelliseren en te ontkennen. Het is voor de Raad niet duidelijk geworden hoe de genoemde zorgen over beide opvoedomgevingen er concreet uitzien, wat het effect hiervan op (de ontwikkeling van) [minderjarige] is en of de zorgen nog actueel zijn. Deze onduidelijkheid zorgt ervoor dat er niet of onvoldoende passende hulpverlening ingezet kan worden. De Raad vindt het wel duidelijk dat de moeder kampt met emotionele instabiliteit, waarbij zij sterk wisselt in haar emoties (boosheid, verdriet, wanhoop) en die onvoldoende adequaat kan reguleren. Door die instabiliteit vindt de Raad de moeder verminderd emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] . Hiernaast vindt de Raad de negatieve dynamiek (strijd), die gestoeld is op wantrouwen en visieverschillen, tussen de ouders zorgelijk. De ouders vinden dat de andere ouder onvoldoende een veilige opvoedomgeving aan [minderjarige] kan bieden. Het lukt de ouders onvoldoende hun strijd en (negatieve) emoties hierover weg te houden van [minderjarige] . De ouders communiceren met elkaar vanuit vastzittende patronen, die veel spanningen en onrust opleveren, wijzen elkaar aan als schuldige en zien onvoldoende hun eigen aandeel. Voorts vindt de Raad het zorgelijk dat [minderjarige] als pion in de strijd van de ouders wordt ingezet. [minderjarige] wordt klemgezet in de strijd tussen de ouders en dit kan loyaliteitsproblemen veroorzaken. Ook maakt de Raad zich zorgen over de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie tussen de ouders en [minderjarige] . [minderjarige] heeft op meerdere plekken verbleven, dat heeft die relatie onder druk gezet en kan door haar als verlieservaring overkomen. Door de strijd tussen de ouders en hun onvermogen om samen afspraken te maken over de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] , kan er sprake zijn van (dreigend) contactverlies. Daarnaast vindt de Raad het zorgelijk dat [minderjarige] aanhoudend onzekerheid ervaart over haar opgroeiperspectief. De Raad vindt een ondertoezichtstelling nodig, omdat de zorgen al een lange periode bestaan, die zijn verergerd, sprake is van (dreigend) contactverlies tussen de moeder en [minderjarige] en de emotionele instabiliteit van de moeder is toegenomen. De al betrokken hulpverlening in het vrijwillig kader heeft onvoldoende resultaat opgeleverd.
4.2.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover van belang, verklaard dat in beide opvoedsituaties zorgen bestaan die de ontwikkeling van [minderjarige] bedreigen. Samengevat kunnen de zorgen aangeduid worden als ‘onvoldoende duiding door ontbrekend zicht’. Gezien wordt dat bij de moeder sprake is van emotionele instabiliteit en dat zij hierdoor verminderd emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige] . Sprake is van een negatieve dynamiek tussen de ouders en daar komen zij samen niet aan uit, waarbij als extra zorg geldt dat [minderjarige] in de strijd lijkt te worden ingezet als pion. Hierdoor kan [minderjarige] loyaliteitsproblemen gaan ontwikkelen. [minderjarige] kan het gevoel krijgen dat zij voor één van de ouders moet kiezen, hetgeen al door de kindercoach is waargenomen. Het lukt de ouders niet om tot afspraken te komen en er dreigt contactverlies tussen de moeder en [minderjarige] op te treden. Het vrijwillig kader is op dit moment ontoereikend. Belangrijk is dat aan de doelen van de Raad wordt gewerkt en met name dat systemisch wordt ingezet. Er dient gewerkt te worden vanuit de mogelijkheden die de ouders zelf kunnen bieden, wat voor [minderjarige] haalbaar is en wat zij nodig heeft.
4.3.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover van belang, verklaard dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is al maandenlang naar een dermate laag niveau teruggebracht, dat zij sinds eind juni 2022 slechts vijf keer voor de duur van twee uur contact hebben gehad. Dat contact heeft plaatsgevonden bij Emergis. Dit zorgt bij de moeder voor een geestelijke belasting. Doordat het contact gering is, kan de moeder emotioneel reageren. Die emotie komt voort uit de betrokkenheid van de moeder bij [minderjarige] waar op dit moment geen invulling aan gegeven kan worden. Hiernaast is door en namens de moeder gesteld dat de moeder niet ontkent dat er problemen zijn geweest, waaronder op het gebied van het gebruik van alcohol. Daarvoor heeft de moeder een behandeling bij Emergis gevolgd. Op dit moment verblijft de moeder bij Emergis, in ieder geval tot 19 januari 2024. De moeder wil meewerken aan de hulpverlening, als zij maar weer in contact met [minderjarige] kan komen. Hierbij wil de moeder ook haar medewerking verlenen aan het doen van alcoholtests. Hiermee wil de moeder laten zien dat het alcoholgebruik niet langer een rol speelt bij het contact(herstel) met [minderjarige] .
4.4.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover van belang, verklaard dat hij, hoewel hij van mening is dat deze situatie ook in het vrijwillig kader opgepakt kan worden, geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad. [minderjarige] ontwikkelt zich thuis en op school goed en zij heeft vanuit vaderskant een netwerk om haar heen. De vader vindt dat de ondertoezichtstelling met name ziet op de opvoedsituatie van de moeder nu daar zorgen over zijn die gevolgen voor [minderjarige] kunnen hebben. De zorgen die over de vader en zijn thuissituatie worden beschreven, worden niet zo door de vader beleefd. De vader staat open voor advies van de hulpverlening en wil met hen meedenken en -werken. Hij wil dat [minderjarige] haar moeder kan zien, omdat zij een sterke band met haar heeft en naar haar toetrekt. De situatie van de moeder is echter een periode niet in het belang van [minderjarige] geweest. Daarom is [minderjarige] bij de vader gaan verblijven. Hiernaast is door en namens de vader aangegeven dat het verschrikkelijk is om te lezen dat de vader aan [minderjarige] zou hebben gezeten, wat volgens hem absoluut incorrect is. De vader is er voor [minderjarige] . Een ondertoezichtstelling kan helpen om te laten zien dat het goed gaat in de thuissituatie van de vader.
4.5.
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat, indien het verzoek wordt toegewezen, per direct een jeugdbeschermer beschikbaar is. De GI onderschrijft het rapport en de doelen van de Raad, alsook de verzochte duur van de ondertoezichtstelling.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter heeft de stukken van de Raad goed bestudeerd en goed geluisterd naar de standpunten van de Raad, de ouders, hun advocaten en de GI. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek voor de verzochte duur moet worden toegewezen. Er wordt voldaan aan de wettelijke criteria en daarom zal de kinderrechter het verzoek van de Raad toewijzen. Dit betekent dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 3 januari 2024 en tot 3 januari 2025. De kinderrechter zal hieronder zo goed als mogelijk uitleggen waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
5.3.
De kinderrechter moet allereerst de vraag beantwoorden of [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Die vraag beantwoordt de kinderrechter bevestigend. Uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat er zorgsignalen zijn over zowel de opvoedomgeving van de moeder als die van de vader. In de opvoedomgeving van de moeder wordt onder andere gezien dat de moeder te maken heeft (gehad) met problematisch alcoholgebruik, depressieve gedachten, paniekaanvallen en/of suïcidale gedachten en uitspraken. In de opvoedomgeving van de vader wordt onder meer gezien dat hij niet altijd zijn verantwoordelijkheid heeft genomen ( [minderjarige] verbleef bij de moeder, terwijl laatstgenoemde onder invloed was van alcohol). Hiernaast zijn er zorgen over de emotionele instabiliteit van de moeder, waarbij zij kan wisselen in haar emoties (boosheid, verdriet en wanhoop). Dat maakt dat zij verminderd emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige] . Daarnaast zijn er grote zorgen over de negatieve dynamiek (strijd) die tussen de ouders aanwezig is. De ouders verwijten elkaar over en weer zaken en zijn wantrouwend naar elkaar. Ook bestaat er visieverschil over wat het meest in het belang van [minderjarige] is en is de onderlinge communicatie niet goed. Hierdoor kan [minderjarige] loyaliteitsproblemen gaan ontwikkelen. De ontwikkeling van die problemen worden nu al in de gesprekken van [minderjarige] met de kindercoach gezien. Hier komt bij dat er zorgen zijn over de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie tussen de ouders en [minderjarige] en de omstandigheid dat tussen de moeder en [minderjarige] contactverlies dreigt te ontstaan, wat haar identiteitsontwikkeling kan beschadigen.
5.4.
Vervolgens moet de kinderrechter de vraag beantwoorden of in dit geval de ouders van [minderjarige] de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is, niet of onvoldoende accepteren en of de verwachting bestaat dat in dit geval de ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer kunnen dragen. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ieder afzonderlijk aangegeven open te staan voor hulpverlening en hiermee de samenwerking aan te willen gaan om aan te tonen dat de genoemde zorgsignalen in hun opvoedomgevingen niet voorkomen. Dit vindt de kinderrechter weliswaar positief, maar zij is van oordeel dat het vrijwillig kader op dit moment een gepasseerd station is. In de opvoedomgevingen van de ouders is al hulpverlening in het vrijwillig kader ingezet, zoals Consensus Bemiddeling, [GGZ-instelling] , het Leger des Heils en de casusregisseur vanuit de gemeente Middelburg. Dit heeft echter onvoldoende zicht op beide opvoedomgevingen gegeven. Daarom vindt de kinderrechter dat er hulpverlening vanuit het gedwongen kader noodzakelijk is om zicht en duidelijkheid te krijgen op de opvoedomgevingen van de ouders respectievelijk over de zorgsignalen. De kinderrechter verwacht wel dat de ouders op termijn in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer te kunnen dragen. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria en dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] onder toezicht van de GI wordt gesteld.
5.5.
Tijdens de ondertoezichtstelling dient in ieder geval aan de volgende doelen te worden gewerkt, namelijk:
- [minderjarige] groeit op in een veilige, stabiele en voorspelbare opvoedingssituatie, waarbij er sprake is van een sensitief-responsieve opvoedomgeving en emotioneel beschikbare ouders;
- [minderjarige] ervaart voldoende rust, stabiliteit en voorspelbaarheid, er wordt in haar specifieke opvoedbehoeften voorzien en zij kan zich richten op de ontwikkelingstaken die bij haar leeftijd passen. Ook betekent dit dat [minderjarige] kan rekenen op een emotioneel stabiele moeder, waarbij [minderjarige] niet belast wordt met situaties die niet bij haar leeftijd passen;
- Er is zicht en helderheid ontstaan over de (veiligheid van) de opvoedomgevingen van [minderjarige] en hierop wordt, indien nodig, passende hulpverlening ingezet;
- Er zijn duidelijke afspraken gemaakt tussen de ouders over het opgroeiperspectief van [minderjarige] en de zorgregeling met de andere ouder;
- Er is duidelijkheid ontstaan over de kwaliteit van de gehechtheidsrelaties van [minderjarige] en hierop wordt, indien nodig, passende hulpverlening ingezet;
- De ouders hebben inzicht ontwikkeld in de opvoedbehoeften van [minderjarige] en kunnen hierbij aansluiten;
- De ouders communiceren op een wijze die constructief en adequaat is, geen spanningen en loyaliteitsproblemen veroorzaakt bij [minderjarige] en de ouders hebben inzicht ontwikkeld in de gevolgen voor [minderjarige] hierbij;
- De ouders blijven zich begeleidbaar opstellen en houden zich aan de gemaakte afspraken.
5.6
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beschikking alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beschikking.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering in Eindhoven voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 3 januari 2024 en tot 3 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 19 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.