ECLI:NL:RBZWB:2024:273

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/02/411128 / FA RK 23-3004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling van de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, in afwijking van eerdere afspraken die in mei 2022 zijn gemaakt. De man, verweerder, is het niet eens met dit verzoek en vraagt om afwijzing. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling, die op 3 januari 2024 is uitgesproken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd en de Gecertificeerde Instelling (GI) is betrokken bij de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de situatie van de vrouw en de veiligheid van [minderjarige]. De vrouw heeft aangegeven dat haar situatie gestabiliseerd is en dat er geen veiligheidsrisico's zijn, maar de rechtbank oordeelt dat er meer informatie nodig is voordat een beslissing kan worden genomen. De rechtbank heeft wel bepaald dat er voorlopig begeleid contact tussen de vrouw en [minderjarige] moet plaatsvinden, met urinecontroles voor de vrouw. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 3 december 2024, wanneer de rechtbank meer informatie van de GI verwacht over de voortgang van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/411128 / FA RK 23-3004
Datum uitspraak: 19 januari 2024
beschikking over wijziging hoofdverblijf en wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. A.I. Cambier in Axel,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat: mr. M. Kalle in Middelburg,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Eindhoven.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de vrouw van 15 juni 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 21 juni 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Cambier van 3 juli 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 4 juli 2023;
- het F3-formulier met bijlage van mr. Kalle van 29 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 29 december 2023.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 3 januari 2024. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad en een vertegenwoordiger namens de GI.
1.3
De rechtbank heeft bijzondere toestemming verleend aan een stagiaire van de GI om de mondelinge behandeling met gesloten deuren bij te wonen.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de vrouw en het verzoek van de Raad in de zaak met zaaknummer C/02/417108 / JE RK 23-2203, zijn beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaak met kenmerk JE RK 23-2203 is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 december 2018 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op 16 januari 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Middelburg.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de man.
2.4
Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 januari 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering in Eindhoven voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 3 januari 2024 en tot 3 januari 2025.
2.6
Partijen hebben in oktober 2018 een ouderschapsplan opgesteld en ondertekend. In dat ouderschapsplan hebben partijen afgesproken, voor zover hier nu van belang, in artikel 2 en artikel 3 het volgende afgesproken:
Artikel 2:
“De dochter heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en zal op haar adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan.”
Artikel 3:
“Vader heeft de zorg over dochter gedurende een weekeinde per veertien dagen van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur. Tijdens de zomervakantie heeft vader gedurende twee weken de zorg over de dochter. Bij andere feestdagen en vakanties delen partijen de zorg in onderling overleg. Vader haalt vooralsnog dochter op en brengt haar weer terug.”
2.7
Partijen hebben op 8 mei 2022 een aanvullend ouderschapsplan opgesteld en ondertekend. In dat ouderschapsplan hebben partijen, zakelijk weergegeven, opgenomen dat zij zijn overeengekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] voor de periode van ten minste 1 jaar wordt gewijzigd naar de man in verband met de alcoholverslaving en psychische gesteldheid van de vrouw, waar zij in alle rust en met de juiste hulp aan gaat werken om de problematiek te overwinnen en dan weer goed voor [minderjarige] te kunnen zorgen. [minderjarige] wordt ingeschreven op het adres van de man en hij zal de algehele zorg voor [minderjarige] dragen. Als de vrouw opgenomen is in [zorginstelling], dan zorgt de man ervoor dat [minderjarige] om het weekend op zaterdag of zondag de vrouw kan bezoeken, tijden in onderling overleg gezien wat wel en niet kan of mag in [zorginstelling], mooi zou zijn vanaf 09:30 uur tot 16:30 uur zodat er voldoende contact tussen de vrouw en [minderjarige] zal zijn. Verdeling van de schoolvakanties en feestdagen worden nog niet veranderd, dit is in afwachting van het behandelplan en gesteldheid van de vrouw. Na het jaar zal geëvalueerd worden met de vrouw en specialisten en hulp of de periode verlengd moet worden of dat het zo goed gaat met de vrouw dat [minderjarige] weer terug bij haar kan gaan wonen.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] , in afwijking van de in mei 2022 gemaakte afspraak, vanaf de aanvang van het nieuwe schooljaar na de zomervakantie van 2023 bij de vrouw zal zijn, alsmede een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij de man verblijft ieder weekend om de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond, waarbij het (naar de rechtbank begrijpt) vervoer voor rekening van de man komt.
3.2
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw over de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] en verzoekt dit verzoek af te wijzen, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

Standpunt van de vrouw
4.1
De vrouw verzoekt, onder wijziging van de op 8 mei 2022 gemaakte afspraken, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen en de zorgregeling te wijzigen, zoals hiervoor vermeld. In het verzoek heeft de vrouw aangevoerd dat de afspraak is gemaakt dat [minderjarige] na minimaal één jaar weer bij de vrouw zou terugkeren als de situatie genormaliseerd zou zijn. De vrouw vindt dat hiervan sprake is en dat de man en de hulpverlening aan een terugkeer van [minderjarige] naar de vrouw niet willen meewerken. De hulpverlening vindt dat er nog geen duidelijk beeld is verkregen over de veiligheid en het perspectief van [minderjarige] . Ook zou er onvoldoende zicht zijn op de situatie van de vrouw en dient er een nader (perspectief)onderzoek plaats te vinden, waarvoor de vrouw toestemming heeft gegeven mits dit op korte termijn kan plaatsvinden. De vrouw vindt dat [minderjarige] naar haar kan terugkeren, zodat zij na de schoolvakantie weer in [woonplaats 1] naar school kan gaan. Ook [minderjarige] dringt daar steeds op aan. De vrouw is bereid mee te werken aan noodzakelijk geachte onderzoeken, maar gelet op de wachttijden is zij niet bereid een afwachtende houding aan te nemen, op het gevaar af dat er nog een jaar overheen gaat alvorens beslist wordt dat [minderjarige] bij de vrouw kan terugkeren. Hierbij geeft de vrouw aan dat haar situatie gestabiliseerd is en dat er geen veiligheidsrisico’s voor [minderjarige] zijn. De alcoholtests die de vrouw ondergaat wijzen niet op (overmatig) alcoholgebruik.
4.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de vrouw, kort samengevat en voor zover van belang, verklaard dat het verzoek moet worden aangehouden. In het kader van de ondertoezichtstelling kan bezien worden wat het opgroeiperspectief van [minderjarige] moet worden en welke zorgregeling voor haar passend en haalbaar is.
Standpunt van de man
4.3
Door man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw met betrekking tot het wijzigen van het hoofdverblijf van [minderjarige] en verzoekt dat verzoek af te wijzen. Er is sprake van alcoholgebruik bij de vrouw, wat nog niet onder controle is en dat niet in het belang is van [minderjarige] . De vrouw verblijft wederom bij [zorginstelling]. De man wenst dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij hem kan houden, omdat zijn situatie stabiel is en hij goed voor haar kan zorgen. Indien het hoofdverblijf wel wordt gewijzigd, dan zal er een zorgregeling moeten worden vastgesteld zoals deze in het verleden gold van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt.
4.4
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de man, kort samengevat en voor zover van belang, verklaard dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Als tijdens de ondertoezichtstelling wordt besproken wat het hoofdverblijf van [minderjarige] dient te zijn en welke zorgregeling voor haar passend en haalbaar is, dan kan het op dat moment en in dat kader besproken worden. De vrouw verblijft op dit moment bij [zorginstelling] en kan nu daarom niet voor [minderjarige] zorgen.
Advies van de Raad
4.5
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover van belang, verklaard dat tijdens het onderzoek van de Raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling niet is onderzocht wat het hoofdverblijf van [minderjarige] dient te zijn en welke zorgregeling voor haar passend en haalbaar is. Tijdens de ondertoezichtstelling zal hier aandacht aan besteed moeten worden. De Raad vindt het noodzakelijk dat [minderjarige] op korte termijn gestructureerde en voorspelbare contactmomenten met de vrouw moet kunnen hebben. Er is snel duidelijkheid nodig over de in te zetten hulpverlening bij partijen, wat hun rol moet zijn en wat de uitkomsten van de observaties van de intensieve pedagogische thuishulp (IPT) zijn. De Raad vindt het ook in het belang van [minderjarige] dat er zo spoedig mogelijk helderheid komt over het opgroeiperspectief van [minderjarige] . Ook dit moet binnen de ondertoezichtstelling helder worden. Hiernaast is namens de Raad aangegeven dat uit zijn onderzoek onvoldoende is komen vast te staan dat de vrouw problematisch alcoholgebruik heeft. Met betrekking tot begeleid contact vindt de Raad wel dat de vrouw in het belang van [minderjarige] frequent contact met hulpverlening moet krijgen en dat de urinecontroles gehandhaafd worden. De Raad denkt dat in de tussentijd, gedurende de ondertoezichtstelling, wellicht voorlopig begeleid contact tussen de vrouw en [minderjarige] moet kunnen plaatsvinden. Als er voldoende zicht is ontstaan, dan is het nodig dat de hulpverlening in samenspraak met de GI opnieuw gaat afwegen of de begeleide contactmomenten doorgang moeten blijven vinden of dat er via een plan van aanpak richting onbegeleid contact gewerkt kan worden.
Standpunt van de GI
4.6
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het door de vrouw verzochte gedurende de ondertoezichtstelling meegenomen en onderzocht zal worden.
4.7
De rechtbank overweegt als volgt.
4.7.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan ook omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijf heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a juncto artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.7.2
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen en bij haar te bepalen en de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat [minderjarige] een keer per twee weken bij de man zal verblijven van vrijdagmiddag tot zondagavond. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij sinds juni 2023 slechts vijf keer voor de duur van twee uur contact met [minderjarige] heeft gehad. Dit vindt de rechtbank zeer weinig en het lijkt niet in het belang van zowel de vrouw als van [minderjarige] . De rechtbank kan echter op dit moment nog geen beslissing nemen op het verzoek van de vrouw, omdat zij zich op dit moment nog niet voldoende geïnformeerd acht. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 januari 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 3 januari 2025. Uit die beschikking blijkt dat er in beide opvoedomgevingen zorgsignalen zijn gezien die onvoldoende geduid kunnen worden, omdat, ondanks dat de Raad onderzoek heeft gedaan en er hulpverlening in het vrijwillig kader betrokken is, er onvoldoende zicht is verkregen. Ook blijkt uit die beschikking onder meer dat de vrouw emotioneel instabiel is en op dit moment verminderd emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] is. Bovendien is de vrouw op dit moment opgenomen bij [zorginstelling] en ondergaat zij in verband met ziekte dagelijks een intensieve medische behandeling. Hier komt bij dat partijen een negatieve dynamiek (strijd) hebben en elkaar wantrouwen. Er dient eerst zorgvuldig gekeken te worden wat nodig is in het belang van [minderjarige] en dat dient vanuit de recent uitgesproken ondertoezichtstelling te gebeuren.
4.7.3
Daarom is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw in afwachting van het verloop en de resultaten van de ondertoezichtstelling moet worden aangehouden. Met de Raad vindt de rechtbank het echter wel noodzakelijk dat de vrouw en [minderjarige] op korte termijn gestructureerd en voorspelbaar (begeleid) contact hebben. Aangezien op dit moment onvoldoende is gebleken dat de vrouw nog steeds te maken heeft met problematisch alcoholgebruik, vindt de rechtbank dat tussen de vrouw en [minderjarige] voorlopig begeleid contact moet plaatsvinden. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de vrouw en [minderjarige]
voorlopigrecht hebben op begeleid contact, waarbij de aard, duur en frequentie door de GI zal worden bepaald. Hierbij vindt de rechtbank het wel belangrijk dat het contact frequent plaatsvindt en dat de vrouw voorafgaand ieder contactmoment een urinecontrole laat afnemen. Als er voldoende zicht is ontstaan, vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de GI afweegt of toegewerkt kan worden naar onbegeleid contact.
4.7.4
De rechtbank verzoekt de GI
uiterlijk 3 december 2024de rechtbank te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling en zo mogelijk daarbij een standpunt in te nemen over welk hoofdverblijf en welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift aan partijen, hun advocaten en de Raad. In beginsel zal
in december 2024 een nadere mondelinge behandelingworden gepland. Indien de GI van mening is dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd dient te worden en daartoe een verzoek bij de rechtbank indient, verzoekt de rechtbank de GI om het zaaknummer van de onderhavige zaak in dat verzoek te vermelden nu beide zaken zich lenen voor een gecombineerde behandeling.
4.8
De rechtbank zal de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat die direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen deze beschikking.
4.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat de vrouw en [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, in het kader van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van begeleid contact met elkaar waarbij de aard, duur en frequentie onder regie van de GI nader zal worden uitgewerkt, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.7.3;
5.2
verklaart deze voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
houdt de beslissing op het verzoek verder aan tot
3 december 2024 PRO FORMA, zulks in afwachting van de briefrapportage van de GI, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.7.4;
5.4
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024 in aanwezigheid van mr. Hol, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.